Hendricus Johannes Boeken aan Willem Witsen
Plaats: Amsterdam |
Datum: 6 mei 1893 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Amsterdam 6 Mei. '93
Beste Wim,
We zijn hier met ons drieën, Willem, Jan en ik, bijeen ter eere van Willem zijn verjaardag. Ik kan je niet veel nieuws vertellen van de familie te Haarlem. Ik was na het afscheid nemen van je op het punt om in het achterste rijtuig, waarin ik met Kobus en Gerlof gekomen was, te stappen, maar zag toen geen van de twee andere heeren. Ik vroeg aan den palfrenier waar zijn die heeren, hij antwoorde die zijn in de andere rijtuigen gestapt. Toen had ik geen plezier om alleen in een koets achter de stoet aan te rijden en ik ben gewoon met W. en Jan en I. mede gewandeld. Wij hebben toen bij v.d. Berg koffie gedronken [&[?] zijn gewandeld naar Zantvoort (zonder I.). Daar hebben we wedrennen langs het
[1:2]
strand gehouden, we hebben Willem aangevallen, die zich verdedigde door met zijn stok te zwaajen, net als vroeger in Katwijk.
Wim, wees met Betsy hartelijk gegroet ook van Wim en Jan
t.t.
Hein
[2:3]
Pas getrouwd
Kijk dat jonge paar eens aan,
Pas getrouwd zes uurtjes.
Zie ze daar eens henen gaan
Ze hebben nog hun kuurtjes.
Liefde spreekt uit oog en mond,
De echt is zulk een schoone bond
't Pad is, zoo men zegt, ‘te koud’
Zij zou voor haar ‘liefste bout’
Ligt het vrouwtje nog te bed,
Manlief heeft reeds thee gezet,
't Minst bespaarde centje,
Brengt haar een presentje.
's Avonds in de maneschijn,
Gaan ze, of ze aan 't vrijen zijn
Huwlijksheil wat ben je groot,
De eerste maand geeft witte brood;
Hoor 'k van ‘rogge’ spreken.
Ja, verzint eer je begint,
't Gaat niet altijd voor den wind,
Maar als 't zoo wezen zal,
Loopt dan niet te hard van stal!
Blijft 't wittebrood bewaren
H.J. Boeken
6. mei '93.