Willem Witsen aan Elizabeth van Vloten
Plaats: [Haarlem] |
Datum: [10 september 1890] |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 1121 |
[1:1]
Die brief van zoo weinig waarde - voor jou - heeft mij weer heelemaal òp gelicht - o wat 'n dag! - Nee, 'k heb niets moois gezien - hoe kon dat nou? - 'k Heb den heelen dag geloopen en ben van avond om bij achten aan den trein geweest waarmeê 'k dacht dat je komen zoudt. Maar 'k durfde niet op 't perron te blijven en ben gaan staan in 't donker op de straat en heb je niet gezien. - Wat weer 'n sentimentaliteit, he? - Van middag ontmoette 'k m'n zuster Cobi en Coba met den jongen Willem Maris - ze waren in grooten haast om aan 't station te komen.
[1:2]
Zeg nu asjeblieft niets meer van m'n etsen - vooral niet van dien brug - dat oordeel van jou heeft me al meer bezig gehouden - en dat deugt niet - dan al de kritiek over m'n werk van m'n heele leven. - Nu Veth, - dat komt alweer van 't praten - dat gezegd heeft - ga 'k morgen zeker 'n visite maken bij je mama - 'k heb toch niet eerder gekund? - Maar wees jij nu 's lief - en kom morgen ochtend bij Frans Hals - of beter in die groote vestibule of hoe heet 't - om tien uur? Dan zal 'k je vertellen waarom 'k geen landschapjes doe, - 10 uur - en als je niet kunt komen, kom 'k morgen avond 'n visite
[1:3]
maken. - Andere briefjes dan deze - durf 'k niet meer te schrijven - best is heelemaal niets. - M'n cel is nog niet gekomen en nu heb 'k van avond maar zitten lezen - dat kamertje is wel heel aardig omdat 't alles is wat 'k noodig heb - zóo of 'k er altijd gewoond heb - maar beneden - en die menschen - vooral die dom-onoprechte man, dat is vervelend. - Onaanzienlijk? Wat gaat Veth dat nu aan - woon ik er dan niet - en is dat dak-kamertje niet al vol heerlijke mooiigheid - o God wat flauw -