Johann Eduard Karsen aan Willem Witsen
Plaats: Wernigerode |
Datum: 13 juni 1890 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Am Harz. 13. Juni 90.
Grosse Bleek 10.
Wernigerode. Herrn Dippe
Mijn Beste Wim,
Zeg me eens, hoe heb ik het met je, ben je in ernst? Niet dat ik het niet heel plezierig vind als je iets goeds van mij of van mijn werk zegt, voor zoover ik mij bewust ben, hoor ik zoo iets het liefst van jou, maar je hebt altijd iets in je toon dat mij denken doet dat je mij fopt; waartoe je misschien het volle recht hebt.
[1:2]
En die moppen die je tapt oude jongen zijn wel een beetje pijnlijk voor mij.
Jij de etser.
Ik hoop dat je ze den volgenden keer eens flink zult opknappen.
Hoe het zij, ik ben blij dat je mij weer eens een teeken van leven hebt gegeven, herhaalde malen heb ik zelf willen schrijven maar was eigenlijk bang dat je er niet groen op was. Gaat Londen je vervelen? Verleden jaar ongeveer om dezen tijd was ik bij je, ik wou dat we wat dichter bij
[1:3]
elkander woonden.
Ik heb het album nog niet gezien, ben dus nog niet tot vergelijken en oordeelen in staat geweest.
Verleden week ben ik in storm en regen naar den Brocken geklommen, werd echter slecht voor mijn moeite beloond daar ik boven geen twintig voet ver van mij af zien kon. Ik was in de wolken. Hannover, Halberstadt en Hildesheim heb ik bezocht. Vooral het laatste stadje is aantrekkelijk door zijn mooie oude huizen en kerken. Je mist hier echter wat mij Holland zoo mooi doet vinden, atmosfeer.
[1:4]
Nu mijn oude, als je het goed vindt schrijf ik je later wat meer over mijn duitsche reis. Nog eene week blijf ik hier. Wernigerode zelf is nog al vervelend.
Een hartelijke groet van
je als altijd toegenegen
Ed. Karsen