[1889]
Jacobus van Looy aan Willem Witsen
Plaats: [Velzen?] |
Datum: [augustus 1889?] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Wim, ik heb de Nonna, vannacht heb ik twaalf uren geslapen, en van middag ben ik alweêr in slaap gevallen. Nu ben ik net wakker en neem de gelegenheid even waar te vertellen dat ik Donderdag naar Ewijkshoeve kom. Mijn les is verzet voor Woensdag, zoo gebeurt dat. Om twaalf uur ga ik gewoonlijk tegenwoordig uit Hilversum dus met zoo'n trein kom ik zoowat.... Hoef ik asjeblieft niet te loopen?...
Ik heb voor de zwart en wit-club, drie nieuwe teekeningen gemaakt, ze zijn genadig in de oogen gevallen van de principalen maar daar niet van.
Vergeef me dit rare brokje papier, dat je nu wel lezen moogt van binnen, 't is nog al aardig, hoor, een begonnen kladje van verleê jaar.
[1:2]
Ach lieve God, ik ga nog een beetje slapen.
Groet de Cobi's en Tholen, en al de kinderen ook,
je
Jac van Looy.
[1:3]
Onechte kinderen.
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet.’
‘Hoe ziet het er uit?’
‘Als een olifant’
‘Nee, dat 's flauw. Dat heb je van gisteren [xxxxxx] gehoord.’
‘Nietes.’
‘Welles.’
‘Nou, rood dan.’
‘Nee’
‘Die vaasjes.’
‘Nee’
‘'t Schilderij’
‘o nee’
‘'t Tafelkleed.’
‘nee’
‘Die boeken’
‘Is dat nou rood.’
‘Nou weet ik het’
‘Geef je het op?’
‘Ja’
‘Je Jurk’ ......
‘Nou ik’
‘Nee, je moet eerst raayen’
‘.....’
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet.’
‘Hoe ziet het er uit?’
‘Blauw.’
‘Jouw jurk.’
‘Hè, mispoes.’
‘de lucht.’
‘je brand je je brand je.’
‘t Gordijn’
‘je brand je, je brand je’
‘de portefeuille.’
‘Ja. Nou jij.’