A.R. Arntzenius aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 13 juni 1886 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
den Haag 13 juni 1886
Amice, Je doet me een beetje denken aan Wilhelm Meister en Lehrjahre. Tusschen een plechtigen papa, eene al te fatsoenlijke juf en een soms niet onvermakelijke zuster, een philosoof als tuinman en een koetsier, die aan een niet gerezen pudding doet denken, zit je wel een beetje raar in, maar toch zoo kwaad niet, want in de Lehrjahre moet alles zoo makkelijk niet zijn. Er komt nog bij, wat je mist natuurlijk, maar toch ik schrijf deze eigenlijk om je te zeggen,
[1:2]
dat ik niet heb willen beproeven je er uit te halen, ook denkende dat je misschien wel even naar Laren zoudt gaan, als het je deze feestdagen wat vervelend werd. Ik vind namelijk, beste Wim, dat je er nu zoo goed in bent, in de Lehrjahre, in verschillende opzichten (in en buiten de kunst) en zoo flink en goed. Ik wou dat eventjes zeggen. ‘Een hand.......’ zou Tholen zeggen. Coba is rustig, nu B. niet meer hindert. Het is mij niet gelukt hem geheel te begrijpen en ik heb vergeefs geprobeerd zijn goeden kant naar voren te draaien en dan vast te zetten, zoo'n beetje. Ik heb het hierin finaal afgelegd, ditmaal.
[1:3]
Wij zijn zeer vervuld met het ontslag van Verhulst. Het bestuur van Diligentia vindt dat hij te oud wordt en heeft hem verzocht heen te gaan. Hij, die zich erg jong voelt, zooals wij nog onlangs zagen, heeft natuurlijk geweigerd ontslag te vragen en toen hebben ze het hem gegeven. We krijgen nu eene vergadering van de leden om het bestuur ter verantwoording te roepen. De feiten moeten al zeer erg zijn om zulk eene behandeling van een groot man te billijken en ze zijn volstrekt niet erg, want V. dirigeert immers nog altijd heel goed. Het orchest speelt wel slordig, maar vooreerst zijn de spelers niet allen goed, ten tweede
[1:4]
repeteeren ze te weinig en voor zoover het dan nog de schuld van V. is wordt de slordigheid in de bijzonderheden wel vergoed door de spirit en den gloed van het geheel. Het verwondert mij dat Hol V. heeft willen vervangen. Hij is ook in de 60 en verdient, dat ze hem over een paar jaren net zoo behandelen.
Ik heb mij gisteren vermaakt in Bosboom. Die is nu verkiezings-agent geworden. Hij loopt de schilders af om voor de liberalen te stemmen. Als ze niet dadelijk willen zegt hij: met al die praatjes heb ik niets te maken; het is maar de vraag: ben je vóór Dordt en vóór Rome of tegen Dordt en Rome? Dat is de quaestie. Heel warm en opgewonden, hierin
[2:5]
zooals in alle andere dingen.
Goupil had een mooi schilderij van Mauve, voorstellende de huisjes naast zijn huis te Laren, heel intiem en rustig. En een groote aquarel van Millet, zonderling, maar imposant. Twee groote hooischelven in het midden gelijkende op sterke vestingen, met een sterk sprekende wolk daarboven, en schapen op den voorgrond.
De kinderen zijn tegenwoordig heel aardig. Ik wou zoo graag dat je Zus schilderde om later nog eens te kunnen zien dat fijne figuurtje met die bijzondere distinctie. Er is voor mij iets zeer ongemeens in en de anderen vallen er bij af. Bob
[2:6]
blijft maar vies doen. Het is erg naar. We doen alle ons best. Coba vooral, die zoo'n slag heeft met hem te spreken. Van dien kant moet het denk ik komen. Het is ten deele een physieke kwaal; hij moet goed willen en dat doet hij nog niet. Integendeel, er is in zijn zonde eene soort van naïveteit en onbewustheid, hoewel soms weer alsof het expres is.
Over een paar weken hopen we te E. te zijn. Ik verlang zeer je te zien.
Vele groeten van Cobi.
Geloof mij
t.t.
Bram