Willem Bastiaan Tholen aan Willem Witsen
Plaats: Spankeren |
Datum: 30 juli 1885 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Spankeren 30 Juli 85.
Waarde Wim, mijn laatste schrijven was een haastig antwoord op je vraag. Ik zat te schilderen en herinnerde me op eens, dat ik je ommegaande over je vragen zou berichten. Het was toen dat ik, kwaad op mezelf over dat verzuim, gauw naar huis liep en schreef. Het was echter geenszins het gevolg van de indruk die je brief op me maakte.
Ik versta het zoo slecht om mijn gevoel aan anderen te doen kennen, dat ik dikwijls aangezien word voor onverschillig, onhartelijk. Waar een vriend me de hand toesteekt en met innigheid spreekt, weet ik niets terug te zeggen. Gelukkig als er dan nog gelegenheid over blijft om toch ook bewijzen van trouw, van sympathie te kunnen geven.
Het doet me denken aan 't sterfbed van de zuster van Rouffaer. (Die twee waren alles voor elkaar en begrepen elkaar zoo goed.) Ik was één van haar laatste dagen bij hun buiten.
[1:2]
Zij was zóó zwak dat alléén haar man en R. bij haar kwamen. Zij wenschte mij nog eens te zien. Fluisterend zei ze mij hetgeen ook ons zoo duidelijk voor oogen stond, dat ze het niet lang meer zou maken. Dat het haar zoo speet, dat Gerret Rouffaer aan haar zoo veel zou verliezen, maar dat het haar toch een gerust gevoel gaf dat zij wist dat hij niet zonder vrienden achter bleef.
Hoe graag had ik haar de verzekering gegeven dat zij van mijn gevoelens voor G. kon overtuigd zijn! Ik wist tot mijn spijt niets te zeggen, dan dat hetgeen waarop zij hoopte en vertrouwde, dat het er was. Zooals ik later hoorde heeft zij nog aan G. gezegd: ‘het doet me goed te weten, dat je niet alleên achter blijft.’ Zij had me begrepen.
Zoo tegenover jou ook, blijkt het niet uit mijn woorden - hetgeen jij in je brief voor mij uitspreekt en hetgeen me zoo goed heeft gedaan, ik kan er niets op zeggen maar wees overtuigd dat dat bij mij ook aanwezig is.
[1:3]
Je begrijpt dat ik de heele dag buiten zit, ook nu en liefst in het mooie landje hier achter 't huis. Hieronder een kleine schets van het terrein. - Zooals ik gedacht heb, ik kan niet mede naar den Haag. - Hoe gaat het met je werk? Uit je laatste deed het me
[linkerhelft van schets]*
wel plezier te hooren dat het goed gaat. Ik ben vooral nieuwsgierig naar de schaapskooi, hoe die is geworden. - Ik wacht de laatste morgens te vergeefs op jou en moet nog noodzakelijk een paar maal aan dat groote ding werken. Buitendien heb ik nog een paar kleine
[1:4]
[rechterhelft van schets]
schilderijtjes gemaakt die bijna af zijn, één er van zend ik nu ook naar Verviers. Wijs gaat in 't laatst dezer week naar Ellekom (tusschen Dieren en de Steeg) studeeren. Hij schijnt het hier niet te kunnen vinden. - Je zei laatst dat je me van hier zoudt willen halen en dat wij dan samen over Oosterbeek naar Baarn
[2:5]
konden terug gaan. Zou daar nog kans op zijn? Ik zou 't heel graag willen en je hier 't land laten zien, de vervelende logées zijn er nog niet in de volgende week. Wij zouden dan samen een paar dagen kunnen wandelen en als je 't bevalt later met de schilderkist terug komen. Als je wilt en uit je werk kunt, kom dan b.v. aanstaande Dinsdag of Woensdag. Als jij niet kunt, kom ik tegen dien tijd als je zuster 't goed vindt, bij jou.
Dus ik krijg een klein berichtje van je, liefst met opgave wanneer je te Dieren aankomt.
Heb je ook zoo'n last van de blinde hazen, volgens jouw Jan blind'azen, gehad?
[2:6]
En nu Adieu! Doe vooral wel mijne groeten aan je Papa, zuster en Coba en ontvang ze zelf ook.
Je vriend
Willem Tholen.