Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Hubertus Gregor. van Vryhoff]Vryhoff (Hubertus Gregor. van) Ga naar voetnoot2 werd geboren te Amsterdam, den 16 December 1704; zijn vader was jan vryhoff, voornaam koopman aldaar, en zijne moeder johanna catharina gyzeling. Als jongeling van twintig jaren verzelde hij jakob philip d'orville op zijne reize door Frankrijk, Italië; en Duitschland, en | |
[pagina 429]
| |
leide zich na zijne terugkomst met ijver toe op de studie der regten, waarin hij in 1735 het meesterschap verkreeg; in 1737 werd hij als Hoogleeraar in deze wetenschap beroepen aan de Hoogeschole te Harderwijk en vervolgens in 1743 in die hoedanigheid aan de Doorluchtige schole te Amsterdam. Bijna elf jaren bekleedde hij dit ambt, toen hij in eene zwaarmoedigheid en voorts in eene kwijnende ziekte verviel, aan welke hij den 15 April 1754 overleed. Trahit sua quemque voluptas: een zwaarmoedige professor heeft zoowel zijn stokpaardje als een luchtige student. De dolle krygsman mint
Het dondren van 't geschut, dat andren maekt ontzint.
Een Bacchusvrient zal wyn zyn eelsten nektar noemen;
Maer ik min schooner zaek, meer waerdig om te roemen:
Dat 's d' eedle Poëzy
Ga naar voetnoot1,
zegt vryhoff zelf. Het kan zijn dat de man een zeer knap Professor geweest is, die zijne collegiën over de Pandecten en Novellen ordelijk en geleidelijk hield volgens voet, heineccius en andere Prosecutores onzer grootvaders op de juridische loopbaan; wij hebben geene bewijzen van het tegendeel, en willen het daarom gelooven; maar wij hebben in zijne Gedichten, die philip zweerts verzameld en in 1755 uitgegeven heeft Ga naar voetnoot2, schoon | |
[pagina 430]
| |
de verzameling niet groot is, bewijzen genoeg dat hij slechts een zeer middelmatig dichter of dragelijk verzenmaker was, in weerwil van den ophef, dien de uitgever maakt van deze nalatenschap, welke hij gerust voor zich zelven had mogen behouden, zonder dat het publiek er iets bij verloren zou hebben, zoo min als het er thans bij verliest, dat wij geen lust hebben om iets daaruit af te schrijven. |
|