Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Joannes Eusebius Voet]Voet (Joannes Eusebius), Geneesheer en ambtenaar bij 's lands middelen en regten in 's Hage, en aldaar in den ouderdom van drieënzeventig jaren overleden den 28 September 1778, was, volgens het oordeel van bellamy, ‘een man, die onder de hedendaagsche dichters, in het vak der stichtelijke poëzij, mogelijk wel den eersten rang bekleedt. Zijne gezangen hebben veel voedzel voor godvruchtige harten, schoon 't misschien beter geweest ware, zoo hij zijne aanspelingen op den Joodschen godsdienst wat meer had agtergelaten. Hij schreef voor Christenen - voor Christenen, in 't gemeen; en kon Voet wel vooronderstellen dat alle - dat de meeste Christenen kundigheden genoeg hadden van een' godsdienst, die hun, wat de plegtigheden betreft, niet regtstreeks aangaat Ga naar voetnoot1?’ Die wansmaak echter was hem aangeërfd van boddaert, schutte en andere zijner tijdgenooten, | |
[pagina 23]
| |
die wij reeds deswegens op hunne artikels berispt hebben, en erfde van hem weder voort op elikink,lussing, porjeere, wouters en anderen die in lang zijne bekwaamheden niet tevens erfden, trip misschien uitgezonderd, maar die ook de tale Kanaäns daarentegen tot in het walgelijke overdreef. Voet, wij maken de woorden van den Heer de vries Ga naar voetnoot1 hier de onzen, ‘had veel vernuft, eene gemakkelijke versificatie, lossen zwier en bevallige eenvoudigheid. Hij bezat zeer veel aanleg tot het vervaardigen van goede geestelijke gezangen, hetgeen inderdaad niet zeer gemakkelijk is.’ Zijne Psalmberijming, of liever die, welke hij op zijn' naam in 1762 heeft uitgegeven Ga naar voetnoot2, behaagde zeer, en men heeft bij de invoering eener verbeterde Psalmberijming voor de Hervormde kerk in Nederland, in 1773, het grootste gedeelte daaruit overgenomen. Behalve door deze Psalmberijming had voet zich reeds vroeger als stichtelijk dichter aangekondigd door zijn Uitzicht van Nebo, Dordrecht, 1747, en | |
[pagina 24]
| |
benevens eenige kleinere stukjes, zijn ons van hem bekend Stichtelijke Gedichten, 2 deelen, Dordrecht, 1754 (wij hebben den vierden druk van 1760 voor ons) en Stichtelijke Gezangen, Dordrecht, 1767, met muzijk. Hij schreef ook eeneVerhandeling over den Geestelijken Smaak, te Utrecht in 1772 gedrukt. Zijne Nagelaten Stichtelijke Gezangen en Mengeldichten zijn in 1780 door de bestuurderen van het Haagsche Dichtgenootschap uitgegeven; bij deze gelegenheid stelde p. van braam onder zijn portret in het titelvignet:
Interpres recinat Jessiade melos,
Seu vates titulos ipse eat in Dei,
Victurus, Batavae grande lyra decus,
Mundi secula voetius.
Al is het dat wij hier geen zijner dichtstukken afschrijven (dat wij ook hoofdzakelijk om de uitgebreidheid der meesten nalaten), willen wij echter niets van derzelver wezenlijke waarde benemen, of door aanmerkingen op de ongepastheid van sommige uitdrukkingen Ga naar voetnoot1 verminderen, maar bewijzen aan het werk van den braven godvruchtigen voet de eer die hetzelve toekomt. |
|