Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Adriaen van der Vliet]Vliet (Adriaen van der), geboren te Rotterdam, den 9 Januarij 1708, en aldaar overleden den 10 Julij 1777, was eerst lid van het genootschap: Nâtura et Arte, in zijne vaderstad, en vervolgens van het Haagsche: Kunstliefde spaart geen vlijt. Zijne kunstgenooten hielden hem zeer in eere. smits stelde hem reeds in 1737 voor als een' dichter, | |
[pagina 20]
| |
Wiens zang beluisterd werd door vliet- en veldgodinnen,
Terwyl zyn heldeluit en streelend herderriet,
Door vloeijend dichtmuzyk, elks gunst en aendacht winnen
Ga naar voetnoot1.
In 1772 gaf hij eene soort van heldendichtstuk in het licht, getiteld: De Spanjaerd binnen Rotterdam, het welk, met eenige veranderingen en aanteekeningen, weder opgenomen is in de verzameling zijner dichtwerken, na zijn' dood in het licht gegeven te Leyden door den Haagschen Predikant j. van spaan, onder den titel van Vruchten der Dichtlievendheid. Keurigheid en angstvallige netheid van taal, versmaat en zoetvloeijendheid in het uitdrukken van dagelijksche denkbeelden kan men der verzameling niet ontzeggen, die in twee deelen gesplitst is, waarvan het eerste bijbelsche en stichtelijke onderwerpen en het tweede mengeldichten behelst. Het is in onzen tijd bijna onbegrijpelijk dat men toen zoo veel ophefs maakte van 's mans dichtvermogen, maar in den zijnen zou het welligt nog onbegrijpelijker geweest zijn dat wij geen vonkje echte poëzij of de minste geestverheffing in zijne laf-vrome rijmen aantroffen. Tot welk eene laagte de vaderlandsche dichtkunst in zijnen tijd gedaald was, blijkt genoegzaam op elke bladzijde dezer verzameling. In deze tydsomstandigheden,
Waerin ik, zuiver en oprecht,
Voor God en zyn' getrouwen knecht,
't Hervormd geloove heb beleden,
| |
[pagina 21]
| |
Gaet myne ziel, in maetgeluid,
Tot U, o dierbre Jezus! uit.
- - - -
Ik heb myn naem' des op doen tekenen,
By hen, die, in uw kruis, o Heer!
Hunn' hoogsten roem, oneindige eer,
En onvergangbre glory rekenen;
En van de hoop, die in my is,
Gedaen een breê belydenis
Ga naar voetnoot1.
Door zulk een ‘vloeijend dichtmuzijk kon van der vliet toen elks gunst en aandacht winnen,’ en had waarschijnlijk, bij een langer leven, er nog gouden en zilveren medailles bij gewonnen. |