Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Pieter Verhoek]Verhoek (Pieter) Ga naar voetnoot2 werd geboren te Bodegraven, den 4 September 1633. Het lezen van romans en oude vaderlandsche dichters, en de werkzaamheden der rederijkers op het platte land, | |
[pagina 452]
| |
wekten zijn' lust op voor de dichtkunst. Ondertusschen werd hij naar Gorinchem gezonden, om de teeken- en schilderkunst te leeren bij jacob van der ulft, die hem aanried zich vervolgens in Amsterdam neder te zetten, waar hij veel geld won met het marmerschilderen, en tevens de dichtkunst met ijver beöefende, in vriendschappelijken omgang met antonides, jan zoet en andere dichters van zijn' tijd. Vondel zelf velde in zijn' hoogen ouderdom een voordeelig oordeel over de gedichten van verhoek, die van zijn' kant zeer hoog ging met de voortbrengselen van hooft en vondel; ook was hij eenigen tijd lid van het beroemde kunstgenootschap: Nil volentibus arduum, en berijmde een groot gedeelte van het treurspel Agrippa, of de gewaande Tiberinus, door hetzelve uitgegeven. Zijn' meesten roem verwierf hij nogtans met zijn oorspronkelijk treurspel Karel de stoute, waartoe hij de stof ontleende uit het verhaal van pontus heuterus. Hetzelve werd in 1689 voor het eerst op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond, en is na zijn' dood, die den 29 September 1702 voorviel, bijkans eene eeuw lang aan het tooneel gebleven, doch toen in eene onverdiende vergetelheid geraakt, tot in 1818 de Heer m. westerman dezelfde stof tot een treurspel bearbeid hebbende, daardoor aanleiding gaf dat men zich den arbeid van zijn' voorganger herinnerde, en den zijne daarmede vergeleek, welke vergelijking, in openbaren druk Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 453]
| |
door zeer kundige mannen het publiek voorgelegd, geheel ten voordeele van den eersten dichter uitviel. Niettemin bleef het voortbrengsel van den Heer westerman op het tooneel den voorrang behouden boven het meesterstuk van verhoek, waaraan nu zeker in het geheel niet meer zal gedacht worden. De gezamenlijke Poëzy van pieter verhoek is in 1726, te Amsterdam door zijn' neef johannes verhoek in het licht gegeven. Zijn dichtstijl is krachtig, deftig en zinrijk, vooral dat Ter blyder inkomste van willem III, wiens overtogt naar Engeland hij met een paar fiksche trekken onder de stoffaadje daarstelt: Een vloot, bemant met helden, bruid er
Door zee, van d'Oosten wint gestuwt als met Gods hant
Ga naar voetnoot1.
Geestig is inderdaad het voordeel betoogd, dat de schoone kunsten trekken uit de ontleedkunst, in zijn gedicht aan g. bidloo: Ik zie de konsten uit de ontleding wysheit halen;
't Zy de evenredigheit de boukonst stelt de maet, Boetseer- en
schilderkonst haar licht schept uit de leden
En t'zamenvoeging, stant en werking, en gelaet
Des lichaems, of het zy, dat dichtkonst, ryk van reden,
Haer schilderspraek schakeert, en vormt tot een tafreel.
Homeer stak dus 't klaroen, daer in 't gedrang der helden
De voerman nederplofte en 't ros stierf in 't gareel,
Toen Griek Trojaen, Trojaen den Griek ter nedervelden,
| |
[pagina 454]
| |
Verstandigh; want hy toont wiens wonden dodelyk
Of weêr geneeslyk zyn, en kent de binnedeelen.
De ontleding toont genees- en heelkonst klaerder blyk.
De konsten hant aen hant ten reie by het streelen
Van uwe luit, zoo schoon en deftigh afgericht,
Bedanken u, terwyl 't haer plicht is u te minnen,
En offren Febus loof voor artzeny en dicht,
En doen zy 't niet, wel aen! dan doen 't de zanggodinnen
Ga naar voetnoot1.
|