Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Adriaan van der Venne]Venne (Adriaan van der) Ga naar voetnoot2 werd geboren te Delft in 1589; zijne ouders, vermogende lieden, afkomstig uit Braband, zonden hem naar Leyden, om de Latijnsche taal te leeren. Het lezen der oude dichters boezemde hem den lust in om insgelijks de dichtkunst te beöefenen, en hij kreeg tevens smaak in de schilderkunst, waarvan zekere simon de valk, Goudsmit en Schilder, hem de eerste beginselen onderwees; zich vervolgens met ijver op het schilderen toeleggende, werd hij discipel van jeronimus van diest, bij wien hij zulke vorderingen maakte, dat zijne schilderstukken door den Prins van Oranje, den Koning van Denemarken en andere Vorsten aangekocht werden. Zijn dichterlijk vernuft stelde hem tevens in staat tot het uitvinden van zinrijke ordonnantiën ten dienste der plaatsnijders; gelijk hij onder anderen de teekeningen vervaardigd heeft voor het werk van j. cats, en voor zijne eigene geestige dicht- | |
[pagina 439]
| |
werken. Hij bragt zijn leven grootendeels door te Middelburg, en woonde vervolgens in 's Hage, waar hij den 12 November 1662 overleed. Behalve eenige losse gedichten in den Zeeuwschen Nachtegaal, heeft hij de volgende dichtwerken in het licht gegeven: Tafereel van Sinne-mal, Amsterdam, 1633; Sinne-vonck op den Hollandschen Turf, 's Hage, 1634, en Tafereel van de belacchende Werelt, 's Hage, 1635. Zijne rijmerij (poëzij kan men zijne opstellen niet noemen) is uiterst vloeijend en gemakkelijk, en bestaat meest uit spreuken en dagelijksche volksspreekwijzen uit zijn' tijd, die somtijds aardig met eene zedelijke bedoeling te pas gebragt en aangewend worden. De vreemde koppelwoorden maken den zin wel eens eenigzins duister, doch vernuft en vindingrijkheid is in zijne verzen niet te miskennen; bij voorbeeld: Wonder stof van 't Hollands-onder!
Nutte mijn uyt vol-lands-wonder!
Wonders-wonder alle tijdt!
Noyt en wordje wonder quijt!
Noyt en sal ick laten blijven
Op grof-stof hofs-lof te schrijven,
Noyt en laet ick ongenoemt:
Dat ons mart vol Turven broemt,
Dat ick nu, en oock nae desen,
Laet altoos bevolen wesen
Aen het brandt-glas, met geley,
En het vyer-slagh by de key:
Om de voncken uyt te blaken,
Tot gerief, en soet vermaken
| |
[pagina 440]
| |
Voor de test, en stoof, en Haerdt;
Als men turf voor kouw bewaerdt.
Laet nu sonn', en Glas en steenen,
Elck om strijdt het vyer uyt-leenen;
't Is den turf gelijcke veel
Als die krijgt vlams-walm-gedeel
Ga naar voetnoot1.
Eer wij van dezen geestigen volksdichter afstappen, deelen wij nog zijn sonnet mede Tot de ijdel aardsche begeersuchtige menschen.
Ghy dwaesig aerdsche volc, dat nieuwesuchtig haeckt
Naer ick en weet niet wat voor menschelijck begeeren:
En staech dijn lossche breyn geduyrig om laet keeren,
So lang de waggel-sin, met heb-wil is vermaeckt:
Om dat ghy t'eenemael tot steyger-lust geraeckt,
Na staet en hoogh gebied, om ander t' overheeren
Met schijn van macht en pracht, en overmalle kleeren:
Maer all' u doen is wind, en reden dat men 't laeckt.
Och! wat vermach de mensch? wat wil men zich vergrooten?
Men deyst toch weder heen van daer men is gesproten!
Wat baett' dan groot gesach: of menigh landen-rijck!
Daer somtijts veel gevolg moet buygen, stuypen, nygen,
Om door een ydel hoop, een schyn van gunst te krygen:
Denct dat de macht ontmacht wanneer men wert een lijc
Ga naar voetnoot2.
|