Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Lodewijk van Velthem]Velthem (Lodewijk van) Ga naar voetnoot2, een Brabander van geboorte, Priester, eerst te Sichen, en naderhand te Velthem, naar welke laatste plaats hij waarschijnlijk zijn' naam voerde, schreef of verzamelde een' Spiegel Historiaal, beginnende met 1248, en eindigende met 1316. De inhoud is gedeeltelijk getrokken uit Latijnsche werken en gedeeltelijk afgeschreven uit de rijmwerken van maerlant en van helu, en behelst gebeurtenissen, waarvan hij tijdgenoot en somtijds ooggetuige geweest is. Hij ondernam dit werk op den raad van zekeren jan visier, ten dienste van deszelfs meester, den Heer van Voorne. Het handschrift van dezen Spiegel Historiaal werd achtervolgens bezeten door a. van meusenbroek, Advokaat te Dordrecht, p. scriverius, a. van westphalen, Prof. a. mattheus, m. ooster en eindelijk door i. le long, die | |
[pagina 436]
| |
hetzelve in 1727 te Amsterdam heeft in het licht gegeven. Men kan dit werk aanmerken als een vervolg of Vifte Paertie van maerlants Spiegel Historiaal Ga naar voetnoot1. Zijn dichttrant is minder dan die van maerlant, en zijn werk minder belangrijk dan dat van stoke en van helu, schoon hij den laatsten op sommige plaatsen letterlijk uitschrijft. Overigens is het een misselijk mengelmoes van profecijen, mirakelen, tooverijen, grollen en beuzelachtige bijgeloovigheden. Zoo verhaalt hij, bij voorbeeld, van een' eikenboom tusschen Sichen en Diest, die als een kruis gegroeid was en mirakelen deed Ga naar voetnoot2; en even te voren van eene zeug, die door een' hond gedekt was en borstelige honden wierp Ga naar voetnoot3. Het in 1815 zoo veel gerucht makende mirakel van de non van Dulmen was ook reeds oude kost, immers in 1304 was er, volgens zijn verhaal, in het land van Loon eene juffer, die de stigmaten der wonden van jezus insgelijks aan handen en voeten had; ten dienste der geloovigen schrijven wij deze oorkonde af, om daarmede de waarheid van het Westphaalsche mirakel te kunnen staven:
Te desen tiden, in 't lant van Loen
Gesciede oec een wonderlike doen:
In een dorp, dat Keriten hiet,
Woende een joncser, daer men an siet
| |
[pagina 437]
| |
Ende scouwen mochte, al openbaer,
Ons Heren teken an voeten an haer.
Dit sach menich ende becande
Ende wert mare achter lande.
Som seidense al openbare
Dat een Godelyc teken ware,
Ende som seidense oec daer mede
Dat war een bedriegelychede
Ga naar voetnoot1.
Na dit staaltje vertrouwen wij den schrijver en zijn werk genoegzaam te hebben doen kennen. |
|