Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Pieter Johannes Uylenbroek]Uylenbroek (Pieter Johannes) Ga naar voetnoot4 werd geboren te Amsterdam, den 7 December 1748; zijne ouders, barend uylenbroek en maria somer, vonden hun bestaan in een' kleinen hoedenwinkel. Zijn vader vroegtijdig gestorven zijnde, liet zijne moeder, uithoofde van hare be- | |
[pagina 415]
| |
krompen omstandigheden, hem op de stadsschole onderwijzen in het lezen en schrijven, waarna hij, op een koopmanskantoor geplaatst zijnde, van zijn bekrompen salaris zijne moeder liefderijk onderhield, tot zijne uitspanning zich vermakende met het lezen der beste dichters, het vervaardigen van kleine dichtstukjes en het aanleeren der Hoogduitsche en Fransche talen, gelijk later ook het Engelsch. Weldra geraakte de leergierige jongeling in kennis met den dichtkundigen Boekhandelaar p. meijer, die hem gulhartig onderrigtte, en, om hem aan te moedigen, eenigen zijner stukjes plaatste in de Algemeene Oefenschoole en den Rhapsodist, terwijl uylenbroek mede den boekwinkel bezocht van d. klippink, die zich hoofdzakelijk toeleide op het uitgeven van dichtkundige werken der beste vernuften van dien tijd. Door het verkeer in deze beide boekwinkels geraakte hij in kennis en vriendschappelijke betrekkingen met pater, de bosch, steenwijk, nomsz, van winter en zijne echtgenoote en vele andere beroemde dichters en letterkundigen, die zijne kunstliefde aanmoedigden en hem met achting en onderscheiding behandelden. Na den dood van zijn' vriend klippink huwde hij diens weduwe, catharina soorbeek, en vattede deszelfs boekhandel bij de hand, dien hij in hetzelfde huis bleef voorzetten en daarin een genoegzaam bestaan vond. Zijn boekwinkel werd, inzonderheid na den dood van p. meijer, even als voormaals het huis van dezen, de verzamelplaats der fraaije vernuften, | |
[pagina 416]
| |
die men elken voormiddag aldaar bij een vond, elkander deelgenooten makende van hunne geestvoortbrengselen en dezelven met openhartigheid beoordeelende, terwijl de uitgave der meesten doorgaans aan zijne zorg werd toevertrouwd. Na het afsterven zijner echtgenoote vond uylenbroek eene tweede gade in cornelia maria janszen, die hij op den laatsten dage des jaar 1801 insgelijks door den dood verloor. Hij zelf volgde haar den 16 December 1808; zijn lijk werd den 21 door bilderdijk, helmers, kinker, loots en andere voorname dichters plegtig in de Luthersche Nieuwe kerk ter aarde besteld, terwijl ik bij zijn graf in het openbaar afscheid van hem nam met eenige dichtregelen Ga naar voetnoot1, die naderhand in den bundel Treurverzen ter zijner gedachtenis zijn afgedrukt geworden. De Maatschappij Felix Meritis, waarvan hij een werkzaam lid en Thesaurier was, bragt den 1 Maart 1809 insgelijks eene plegtige hulde toe aan zijne erkende verdienste, bij welke gelegenheid de Heer H.h. klyndezelve schetste in eene gevoelvolle en krachtige redevoering, opzettelijk aan zijne vereerde nagedachtenis gewijd. Drie kinderen, een' zoon en twee dochters, waren de vruchten van zijn laatste huwelijk; de eene dochter is vóór en de andere na haren vader gestorven; de zoon, pieter johannes uylenbroek, is tegenwoordig Lector in de Wiskunde aan de Hoogeschool te Leyden. | |
[pagina 417]
| |
Een veeljarige omgang en eene naauwe vriendschap met den braven uylenbroek hadden mij hem doen kennen als een' edel' mensch in al zijne onderscheiden betrekkingen, als een' verdienstelijk' en bekwaam' dichter en als een' man van fijn oordeel en kieschen smaak, altijd even gedienstig en vaardig met zijne raadgevingen en onderrigting, inzonderheid aan jonge dichters, die hij altijd met de grootste minzaamheid te regt wees en aanmoedigde. De voormiddagbijeenkomsten in zijnen boekwinkel waren eene wezenlijke leerschool van goeden smaak in ieder vak der fraaije letteren en het werktuiglijke der dichtkunst; in deze school ontwikkelden bilderdijk, Vereul, helmers, loots, tollens, klyn en zoo vele andere naderhand beroemd geworden dichters hunne eerste bekwaamheden Ga naar voetnoot1; | |
[pagina 418]
| |
echter heerschte in deze school nog altijd een bekrompen geest van beschaafzucht, die de stoute zangdrift te zeer belemmerde en het wezen der dichtkunst deed stellen in het stipt in acht nemen van willekeurige kunstregelen. Het eigenlijke tijdperk van den roem der straksgemelde dichters ving ook eerst aan, toen zij het stof van deze school hadden afgeschud en zich in ruimer' kring begonnen te bewegen. Dan met dat al had uylenbroek als dichter uitmuntende verdiensten; hij bezat het echte dichterlijke gevoel; doch hij trad op in een tijdvak, dat alle geestverheffing in een' dichter werd afgekeurd, en nette verzenmakerij de hoofdzaak was Ga naar voetnoot1: zijne ziel plooide zich naar den geest des tijds, en zijne verzen droegen den stempel van | |
[pagina 419]
| |
overpeinsde netheid en angstvallige keurigheid, meer dan stoute oorspronkelijkheid en ongezochte losheid. ‘Had uylenbroek,’ gelijk zijn lofredenaar met zeer veel juistheid oordeelt, ‘door ruimer' kring van werkzaamheid geholpen, zich met meerder vrijheid van geest tot die hoogte kunnen verheffen, die het echt oorspronkelijke vordert, waarschijnelijk zouden wij hem thans onder de dichters van den eersten rang hebben kunnen plaatsen Ga naar voetnoot1.’ Hij bezat als oorspronkelijk dichter zoowel als dichterlijk vertaler voortreffelijke bekwaamheden; van beiden heeft hij voldoende bewijzen gegeven, in het laatste opzigt vooral door het gelukkig overbrengen op het Amsterdamsch tooneel van een aantal der beste Fransche treur-, blij- en zang- | |
[pagina 420]
| |
spelen Ga naar voetnoot1. In 1799 had hij, bij gelegenheid der plegtige viering van het vijfentwintigjarig bestaan des Amsterdamschen schouwburgs, een zinnespel vervaardigd, Het Feest van Apollo genaamd, hetwelk herhaalde malen met veel toejuiching vertoond werd en de algemeene goedkeuring wegdroeg. Men mag ook met regt dit stuk aanmerken als een meesterstuk van dramatische allegorie (het moeijelijkste welligt van alle tooneelvakken, en waarin weinig goede modellen voorhanden zijn); in hetzelve leide hij eene stoutheid van vinding, een' rijkdom van edele denkbeelden en eene bevalligheid van voorstelling aan den dag, die den geöefenden dichter zoowel als den man van gezond oordeel en gezuiverden smaak kenmerken. Ga naar voetnoot2. Groote dichtwerken heeft uylenbroek nimmer uitgegeven, zoo min als eenige verzameling zijner losse stukjes, die hij doorgaans afzonderlijk liet drukken en onder zijne vrienden ronddeelde, of in andere dichtverzamelingen plaatste, gelijk de Kleine Dichterlijke Handschriften, die hij in 1788 begon uit te geven en twintig jaren lang tot het einde zijns levens daarmede voortging, zijnde de uitgave der laatste schakeering na zijn' dood door mij | |
[pagina 421]
| |
bezorgd Ga naar voetnoot1 en de Dichtvruchten van den vriendenkring: Kunst door vriendschap volmaakter Ga naar voetnoot2; | |
[pagina 422]
| |
de voornaamsten zijner losse dichtstukken zijn door zijn' lofredenaar opgenoemd en aangewezen Ga naar voetnoot1, weshalve het bijkans onnoodig is hier proeven van zijn dichtvermogen bij te brengen. Er bestaan van uylenbroek proeven van burgerlijke Heroïdes Ga naar voetnoot2, die ongemeen treffend en behagelijk zijn: dit was inderdaad een geheel nieuw kunstvak in onze taal, waarvan men hem als den schepper mag aanmerken. Ook als Boekhandelaar was uylenbroek een navolgenswaardig voorbeeld voor zijne medeboekhandelaren, zoo door de nette en zindelijke uitvoering als door de belangrijkheid der bij hem uitgegeven werken, die hij niet, gelijk zoo vele anderen, als eene loutere finantiespeculatie beschouwde, zonder zich om den inhoud te bekommeren, maar op welken hij, integendeel, altijd een' weldadigen invloed uitoefende, en dus zijn beroep tot eer en luister verstrekte. |
|