Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Frans van Steenwijk]Steenwijk (Frans van) was in zijn' tijd een der beroemdste Amsterdamsche dichters, de vriend en kweekeling van feitama, die hem bij zijn' uitersten wil de aanzienlijke som van ƒ 40,000.- vermaakte. Ook hij was, als deze, ‘genoegzaam door het lot begunstigd, om zich uitsluitend der poëzij te kunnen toewijden, zoodat zijn leven geene bijzondere lotgevallen behelst, maar effen en kalm daarheen vloeit, gelijk | |
[pagina 330]
| |
zijne gedichten Ga naar voetnoot1.’ Hij overleed in hoogen ouderdom den 26 April 1788. Wij moeten steenwijk voornamelijk als helden- en tooneeldichter beschouwen, hoewel hij in het tweede opzigt meer onderscheiding verdient dan in het eerste. Men kan ondertusschen aan zijn' Gideon en Klaudius Civilis bezwaarlijk den naam van heldendichten geven, hoe episch de onderwerpen op zich zelven ook mogen zijn; evenwel heeft de Gideon, die in 1748 te Amsterdam in het licht verscheen Ga naar voetnoot2, veel goeds; ‘het plan is onberispelijk, de eenheid van het geheel wordt nimmer geschonden; de stijl is vloeijend, het vers welluidend en de taal keurig,’ zegt de Heer van kampen Ga naar voetnoot3, en met waarheid; maar hij ontkent ook niet dat er slechts twee vereischten aan ontbraken, smaak en poëzij namelijk, en dit is waarlijk jammer bij een werk, waarvan anders zooveel goeds te zeggen is. Het buitensporig denkbeeld der nederdaling ter helle van het Geloof, verzeld door de Waarheid, om Lucifer verlof te geven tot het verzamelen van al zijne magt, en Den grooten Gideon met heilzaam wee te plagen
Ga naar voetnoot4,
| |
[pagina 331]
| |
laat hij zoo min onberispt als de Heer de vries Ga naar voetnoot1; en waarlijk, dit is inderdaad het eenige hinderlijke niet in dit dichtstuk, waarop wij, als van te weinig belang, geene verdere aanmerkingen zullen maken. Zesentwintig jaren later, namelijk in 1774, kwam er een tweede quasi-heldendicht van steenwijk voor den dag, klaudius civilis getiteld. Hetzelve behandelt in zestien zangen den opstand der Batavieren tegen de onderdrukking der Romeinen, onder het beleid van civilis, den gelukkigen uitslag van zijne onderneming en het sluiten van een gunstig verdrag met deze werelddwingers. Deze geschiedenis heeft steenwijk tot in de geringste bijzonderheid toe, die hij bij tacitus aantrof, met de naauwkeurigste naauwkeurigheid Ga naar voetnoot2 beschreven in vloeijende verzen, waarop volstrekt niets te berispen valt, en zeker genoeg gelikt en beschaafd zullen zijn. Dichtsieraden, gelijk stoute beelden en gedachten, treffende gelijkenissen en dat geen wat een dichtstuk kracht en leven bijzet, moet men in deze geschiedkundige zangen niet zoeken, die lang vóór ons reeds oordeelkundig ontleed zijn Ga naar voetnoot3, zoodat wij van dit gedicht niets meer behoeven te zeggen. | |
[pagina 332]
| |
‘Als treurspeldichter verdient steenwijk onderscheiding Ga naar voetnoot1,’ zijn tooneelarbeid bestaat, behalve eene vertaling uit het Fransch (Andronicus, naar campistron, 1741) uit vijf treurspelen van eigenvinding, te weten: Beleazar, 1742, Thomas Koelikan, 1745, Ada, Gravin van Holland en Zeeland, 1754, Beon, 1768 en Leonidas, 1788; dit laatste, zegt de uitgever, ‘is zonder eenigen twijfel des dichters meesterstuk, een keurig voorbeeld van volkomenheid in de kunst, en een der schoonste sieraden van den Nederlandschen zangberg Ga naar voetnoot2.’ Wij vinden geene reden om deze lofspraak te logenstraffen, en echter is dit schoone treurspel nimmer op den Amsterdamschen Schouw burg vertoond. Zijne vroegere treurspelen, hoe verdienstelijk dezelven in onze oogen ook zijn, kwamen mede sints eene reeks van jaren bij het schouwburgsbestuur ter opvoering niet meer in aanmerking; en misschien ware het vertoonen van dezelven thans zoo min raadzaam als van andere oorspronglijke vaderlandsche stukken, nu de smaak des publieks door de ergste Fransche en Hoogduitsche prullen geheel verbasterd en bedorven is. De losse Gedichten en andere Geschriften van frans van steenwijk zijn in 1789 door uylenbroek in het licht gegeven. Wij twijfelen zeer of de dichter deze verzameling wel ooit ter uitgave bestemd heeft, als zijnde meest gelegenheidsverzen in welken, zoo het geene meesterstukken zijn, het | |
[pagina 333]
| |
publiek weinig of in het geheel geen belang stelt. De Bruiloftszang voor o. kierulf, en a.e. de clercq Ga naar voetnoot1 is inderdaad geestig en luimig; het burlesque en triviale wekt den lach op, zonder den goeden smaak te beledigen. |
|