Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Dirk Smits]Smits (Dirk) Ga naar voetnoot2, zoon vanmichiel smits en elizabeth meeuwels, werd geboren te Rotterdam, den 20 Junij 1702. Zijne ouders, brave, doch weinig bemiddelde lieden, konden hunne zeven kinderen, namelijk drie zonen, van welken dirk de oudste was, en vier dochters, slechts op eene gewone school in het lezen, schrijven en rekenen doen onderwijzen; doch onze dirk gaf reeds vroeg blijken van meer dan kinderlijk bekwaamheden, hetgeen zijn' vader bedacht deed zijn om hem in de Latijnsche taal te laten onderwijzen, doch er kwam niet van, en hij werd, toen hij de school verlaten had, op een koopmanskantoor besteld, en vervolgens geplaatst op het kantoor van den impost op de wijnen, waar hij, van de laagste tot de hoogste plaats opgeklommen zijnde, tot in 1746 zijn' post met allen ijver en getrouwheid heeft waargenomen. | |
[pagina 301]
| |
Van zijne vroege jeugd af kreeg hij smaak in de muzijk en de dichtkunst, welke zucht voor deze beide edele kunsten hem tot zijn' dood toe bijbleef. Blijkbaar had de natuur hem tot dichter gevormd. Nog geene veertien jaren bereikt hebbende, maakte hij reeds vrij goede gedichtjes op voorkomende gelegenheden, oefende zich met lust in de muzijk en las de beste dichters,hooft, vondel, huigens, en vooral de decker, in wien hij een bijzonder behagen vond; de uitgave van het bundeltje gedichten vanPoot in 1716, spoorde zijn' dichtlust krachtig aan, en zijne verzen kregen van dien tijd af betere houding en voorkomen. Het eerste dichtwerk van eenig belang, dat hij in 1737 in het licht gaf, was Israëls Baälfegorsdienst, of gestrafte Wellust, in drie boeken; dit dichtstuk, hoewel een bijbelsch onderwerp episch behandelende, behelst geene levensbeschrijving, maar eene daad; het heeft wel de kleur en den toon van hoogvliets Abraham, doch de heer de vries stelt hetzelve boven den Aartsvader Ga naar voetnoot1, en gewis met regt; de personificatiën zijn hier meer natuurlijk en minder aanstootelijk. Het dichtstuk is zeer verdienstelijk. In 1743 volgde de uitgave van zijne navolging, naar eene overzetting in proza, van p. burmans intreerede De Enthusiasmo poëtico (Over de Poëtische Verrukking); een arbeid, die, naar ons inzien, ongemeen gelukkig uitgevallen is. | |
[pagina 302]
| |
Inmiddels zag onze smits, die in 1783 te Haarlem gehuwd was met kornelia kloribus, den last van zijn huisgezin vermeerderen, en was genoodzaakt bij de sobere inkomst van het wijnkantoor naar meerdere winsten uit te zien, en nam met zijn' broeder paulus de loodwitmakerij bij de hand, tot hij in het laatst van 1746 aangesteld werd tot Commissaris van de monstering der oorlogschepen en Commies ter recherche te Hellevoetsluis, een ambt van geringe beteekenis, en geenszins een' man als onzen smits voegende; dan ‘broodzorgbelang,’ gelijk poot zegt, deed hem hetzelve aanvaarden; doch de opdragt van zijn uitvoerig dichtstuk De Rottestroom aan den Stadhouder willem IV, bezorgde hem een' voordeeliger post, mede te Hellevoetsluis. De blijdschap, die de verbetering zijner omstandigheden te weegbragt, duurde echter niet lang; want in het laatst van Maart 1752 ambtshalve aan boord komende van een schip, werd hij door een' hond in het been gebeten, en schoon deze hond noch van kwaden aard noch dol was, veroorzaakte dit ongeval nogtans zulk eene hevige ontsteltenis bij den dichter, dat hij door zware koortsen werd aangetast, waaronder hij op den 25 April 1752 door den dood bezweek, nalatende eene weduwe en zes kinderen. Zijn lijk werd te Hellevoetsluis begraven en zijne nagedachtenis door de beroemdste dichters van zijnen tijd vereerd Ga naar voetnoot1. Zijne Nagelaten Gedichten | |
[pagina 303]
| |
werden in 1753-1754 door n. versteeg in het licht gegeven Ga naar voetnoot1. Smits was, even als poot, een dichter der natuur; de meerdere beschaving, die hij aan zijn lidmaatschap van het Rotterdamsche kunstgenootschap Naturâ et Arte te danken had, heeft welligt evenzeer zijne hoogere vlugt gestremd als de bekrompenheid van bestaanmiddelen en de huisselijke zorg, waarmede hij te worstelen had; maar hoezeer dan geene stoutheid of verheven vlugt zijn' dichttrant kenmerkt, is hij toch onbeschrijfelijk bevallig, kiesch, naïf en zoetvloeijend; al zijne dichtstukken ademen een zacht gevoel en zijn vol innemende, wegsleepende beelden; in één woord, ‘smits bezat de kunst, onze taal in zijne werken tot die teederheid, innemendheid en welluidendheid te brengen, dat ze onze ooren als op het liefelijkste streelt. Iets muzijkaals straalt in alle zijne gedichtjes door. Wie kan, als hij, spelen met de uitgezochtste en keurigste woordjes? Wie, als hij, kan ze kneden tot allerlei zachtheid en bevalligheid Ga naar voetnoot2?’ Dit getuigenis van den bevoegden beoordeelaar wordt gestaafd met een aantal proeven uit zijne kleinere gedichten, die wij onnoodig oordeelen hier te herhalen. Liever willen | |
[pagina 304]
| |
wij nog een oogenblik vertoeven bij zijn bevallig uitvoerig dichtstuk De Rottestroom. Het stroomdicht schijnt een geheel bijzonder genre der Nederlandsche dichters te zijn; antonides, smits en van winter hebben het Y, de Rotte en den Amstel op eene uitmuntende wijze verheerlijkt; en hoewel zij een gelijksoortig onderwerp bezongen, verschilt toch de wijze, waarop zij zulks deden, onderling hemelsbreed; het gedicht van antonides is grootsch, stout en verheven, dat van van winter wijsgeerig, krachtig en levendig en dat van smits bevallig, liefelijk en zacht; alle drie hebben het prozaisch plaatsbeschrijvende, elk op zijne wijze, gelukkig vermeden, en schilderen allerbehagelijkst de levendigheid der sterkbevolkte oevers, de grazende kudden, de prachtige lusthoven en fraaije dorpen langs dezelven met de vereischte kleuren en een geoefend penseel. Het lust ons niet hier alle schoonheden in het dichterlijk stroomtafereel van smits met den vinger aan te wijzen, doch wij kunnen de bevallige, geestige en ongezochte wending niet voorbijzien, waarmede smits, bij het vermelden der beroemde mannen, begraven in de St. Laurens kerk te Rotterdam, zijne hulde aan den grooten antonides toebrengt, zoo wel als de naïf-kiesche wijze, op welke hij zijne minderheid in kunstvermogen bij dezen onvergelijkelijken dichter erkent. Edle roem van Hollands kerken!
Magazyn des doods! wat deugd,
| |
[pagina 305]
| |
Dierbre wysheid, nutte jeugd
Smoort ge al onder uwe zerken!
Dan wie hier ligge uitgestrekt,
'k Bloos van dichterlyke schaemte,
Daer de zark 't verteert geraemte
Van Antonides bedekt.
Welk een zangdrift my moog' blaken,
'k Zwyg... Myn lier, bedwing u ras!..
Zou ik dees geheiligde asch
Met myn' schorren zang genaken?
Feniksgeest! hier schuil gegaen,
Ryst ge, o ja! 'k zie u nog leven,
Zingende om uw' grafkuil zweven,
Als een witgepluimde zwaen.
o Verheven Geest! wy stryken
Voor u neêr uit edlen schroom',
Juist gelyk 't myn' Rottestroom'
Lust uw Y in roem te wyken:
Schoon zy voor uw' Koopstroom zwicht',
't Maekt nogthans die smert haer lichter,
Dat uw lyk, o Ystroomdichter!
Aen haer' boord begraven ligt.
Zweef met uitgespreide wieken
Langs myn' stroom, hier laeg geroemt;
't Zal myn kruipend kunstgebloemt'
Naer uw stroomfestoen doen rieken
Ga naar voetnoot1.
Zijne Mengeldichten bevatten veel bevalligs, luimigs, geestigs en naïfs; de Heer de vries heeft de fraaiste stukken aangewezen Ga naar voetnoot2; echter zijn sommigen niet vrij van den wansmaak, die in zijn' | |
[pagina 306]
| |
tijd vele dichters aankleefde, inzonderheid vergezochte naam- en woordspelingen Ga naar voetnoot1, waarmede men toen veel ophad, maar die thans tot het valsch vernuft gerekend worden; doch men kan ze in zijne gedichten aanmerken als moesjes in een schoon aangezigt, hetgeen in zijn' tijd de mode was, en thans mishagen zou. Wij achten het overtollig hier meer proeven van zijn' dichttrant bij te brengen, omdat zijne gedichten algemeen gekend en geacht zijn, en al wilden wij dit, dan zouden wij nog in de keus verlegen zijn; want ‘men mag in de gedichten van smits vrijelijk zijne oogen overal laten rondweiden; zelden zal men iets aantreffen, dat niet sierlijk en geestig genoemd mag worden Ga naar voetnoot2.’ |
|