Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Thomas Daniel Moor]Moor (Thomas Daniel) Had lang begeert om eens naauwkeurig te beschouwen
Schoonhovens ommekring en stads en lands gebouwen,
En wat hier zeldzaam of merkwaardig wezen mag,
en daartoe nam hij den vroegen morgen van een' schoonen zomerschen dag, doende al rijmende eene wandeling om en door de stad, welke wandeling hij vervolgens te Gouda in 1777, onder den titel van Schoonhovensche Arkadia, met verscheiden historische aanteekeningen in het licht gaf. Het is eene gerijmde topographie zoo als er meer zijn, doormengd met zeer snuggere waarnemingen en opmerkingen; bij voorbeeld, als deze: Maar hoe! wat 's dit? wat zie 'k hier aan de slinkerzy?
Is 't niet een schoone dag? is niet de maand van mey
Alreê verschenen? is de zon niet reeds in 't teken
Van Gemini getreên? en zyn deez' smalle streeken
Dan nog met sneeuw bedekt? dat was wat ongemeens;
Maar treê ik voorwaards aan, beschouw ik nader eens
| |
[pagina 454]
| |
Wat hier van zy, ô neen! 't is linnen dat gewaschen
Zich hier als sneeuw vertoond, wat kan de schyn verrassen
Ga naar voetnoot1!
Ja toch; vooral iemand die wat vroeg opgestaan en nog niet regt wakker is. Aan deze nuchteren poëzij zou men zeggen dat moor zijne Muse in den vroegen morgen zonder ontbijten uitgezonden had. |
|