Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Eelke Meinderts]Meinderts (Eelke), Boer te Kollum, gaf in 1777 te Dokkum een dichtstuk in de Friesche landtale in het licht, getiteld: Blijdschips betjoeginge oon zijn Trogloftige Heegheid willim de fijfte, Prins fen Oranje, inz. bij gelegentheid dat zijn Heegheid to Liouwird ijnhelle wirden is, dij 24 fen Julius 1773, met bijvoeging van den tweeden druk van een ander gedicht, getiteld: Folle gelok in Wolkomst-winsk oon heer Trogloftige Heegheden willim de fijfte, zijn Wijf in Bern; op herre oonkomst ijn dij zelne Hoof- in Heegsted op dij 28 fen Rispmoanne 1777. Deze beide stukjes zijn zeer verdienstelijk en naïf; wij hebben vruchteloos naar meer voortbrengselen van deze Kollummer boersche Muze gezocht. Wij vonden ons daartoe opgewekt door het slot van het laatstgemelde dichtstuk: Kin de ade Frieske spreak
Lez-lust opwekje, 't zil mij tijgen toa formeak,
Ja muwlijk porje om reis bij wolfaert meer to skrieuwen,
Az tijd it pleats jout
Ga naar voetnoot1.
|
|