Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 394]
| |
[Johanna van der Meerschen, geboren Coomans]Meerschen (Johanna van der), geboren Coomans Ga naar voetnoot1, was de echtgenoote van johan van der meerschen, Rentmeester der Staten van Zeeland, en eene vriendin van cats, wiens dichttrant zij volgde in hare niet ongeestige gedichten, gelijk men ziet uit de volgende regels, waarin zij zich zelve zoo naïf als dichteres karakteriseert: 'k En hebbe noyt getracht te ryden op de waghen
Die Fama door de lucht plach om en om te dragen;
'k En ben niet die vermaert door al de werelt vliegh,
Maer sitte meestendeel ontrent de kinder wiegh:
Mijn wil is oyt geweest, dat ick het ampt der vrouwen
Geduerich in mijn hooft en sinnen mocht behouwen,
Dat is, mijn lieve man in alles te voldoen,
In sorghe van het huys, en kinders op te voên.
Doch, soo geleek de boogh niet altijdt is gespannen,
Soo can des menschen geest niet eeuwich sijn gebannen,
Van sijn gewenste lust noch staech aen eene saeck,
Hy moet oock altemet becomen sijn vermaeck.
't Vernuft en is noyt stil door 't woelen van de sinnen,
Waer deur dat dees en geen verscheye konst beminnen:
Een yder heeft het zijn. Aengaende dan van my,
Ick heb altijdt bemint de soete Poêsy.
En om den swaren geest somwijlen te verlichten,
Heb ick dan altemet bestaen een werck te dichten,
En is u van dit werck gekomen in de hant,
Denckt dat het is gedaen ontrent de wiege-bant
Ga naar voetnoot2.
| |
[pagina 395]
| |
Zij werd overigens door alle dichters en geleerden van haren tijd zeer geprezen en onder de uitmuntende vrouwen gerekend Ga naar voetnoot1. |