Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Jodocus van Lodestein]Lodestein (Jodocus van), gesproten uit het oud adelijk geslacht der Graven van der marckt, werd geboren te Delft, den 16 Februarij 1620; hij was het vierde kind van joost cornelisz. van lodestein, gezegd van berendrecht, Raad, Schepen en Burgemeester der stad Delft, en maria dirksdr. van voorburg, Moeder van het nieuwe weeshuis aldaar. Zijne voorouders hadden, reeds meer dan honderd jaren vóór zijne geboorte te Delft en te Leyden in de regering geweest; Ga naar voetnoot1 zijn ouder broeder dirk was Schepen en Raad dier stad en Bewindhebber der Oost-Indische Compagnie; zijn grootvader cornelis jansz. van lodestein was in 1622 Kerkmeester en Regent van liefdadige gestichten te Delft. Jodocus werd in 1644 Predikant der Hervormde gemeente te Soetermeer en Zegwaart, vervolgens te Sluis in Vlaanderen, en eindelijk te Utrecht, alwaar hij den 16 Augustus 1677 ongehuwd overleed, en den 20 dito te Delft in het familiegraf begraven werd. Zeer bekend en voormaals ongemeen geächt zijn 's mans stichtelijke gezangen, onder den titel van | |
[pagina 206]
| |
Uitspanningen in 1743 voor de twaalfde maal gedrukt, en waarvan nogmaals eenigen in 1795 in verbeterde taal- en spelwijze te Utrecht zijn uitgegeven. Onder de Evangelische Gezangen, thans bij de Hervormde kerk in gebruik, is het XLIIIste met eenige verandering daaruit overgenomen. Ga naar voetnoot1 Bij zijne naauwgezette godvruchtigheid was lodestein een man van smaak en vernuft, die met onze beste dichters gemeenzaam was; zelfs in zijne stootende mystieke denkbeelden is iets dichterlijks, waaraan zelfs de verouderde stijl geen nadeel doet. Het is waarlijk jammer dat de straksgemelde Utrechtsche proeve van zijne verbeterde liederen aan geene steviger handen is toevertrouwd geworden. Hoe het zij, lodestein wordt altoos door ons als godsdienstig zanger eene plaats naast camphuysen waardig gekeurd. |