Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 204]
| |
ten minste berijmer van eenige theologische en zoogenaamde boerenwaarheden. Wij hebben eene proeve der rijmkunst van genen medegedeeld Ga naar voetnoot1; gelukkig zijn wij in het bezit van het Zedelyk Rymwerk van dezen, een dik rijmboek in 4to. in 1699 te Amsterdam gedrukt, en kunnen dus onzen lezers daaruit insgelijks een staaltje van 's mans diepzinnigen dichttrant mededeelen: Heel weerloos is de Mensch gebooren,
Ontbloot van klaauwen, bek en hooren,
En wat natuur aan beesten geeft;
Maar is voorzien met hande en armen
Om hulprijk andren te ontfarmen
In wiens gezigte vriendlijk zweeft
De lach, dat geen der beesten heeft
Ga naar voetnoot2.
Wij vertrouwen dat de lezer zich met deze zeven anthropographische regels wel vergenoegen zal, zonder van ons te vergen dat wij uit dit boek der wijsheid nog meer dergelijke apophthegmen voor den dag brengen. |