Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Jan van Gyzen]Gyzen (Jan van). Voor eenige jaren viel ons een door j. folkema prachtig gegraveerd portret in handen van dezen, houdende even als het portret van Vondel, eene rol in de hand met het opschrift: ‘Heldendicht’. De vier compartimenten waren allegoriën, verklaard door de opschriften te zijn die van het ‘Treurspel’ - ‘Lierdicht’ - ‘Kluchtspel’ en ‘Minnedicht’; onderaan pronkt een omlauwerd wapenschild en dit hoogdravend bijschriftvan p. langendyk: Dus toont de kunst Apolloos zoon,
Van Gyzen, die het lieflijk Sparen
Vereeuwigde op zijn' hoogen toon
En d' Amstel streelt met zijne snaren.
Al spuwt de nijd hem met venijn,
Gansch Neerland roemt zijn puikgedichten
Dies zal zijn naam vereeuwigd zijn,
En als een star op Pindus lichten.
Dit portret vermeldde tevens dat hij te Haarlem was geboren, den 29 Mei 1668; ondertusschen hadden wij hem nooit hooren noemen of iets van | |
[pagina 450]
| |
zijne werken onder het oog gehad, en dachten ter goeder trouw op het crediet van langendyk, en misleid door het wapenschild, dat van gyzen een der eerste vernuften was en tot 's lands edelen en aanzienlijken behoorde; vruchteloos bladerden wij in van leeuwens Batavia illustrata en andere genealogiën; even vruchteloos deden wij onderzoek naar 's mans Helden- Lier- en Minnedichten, Treur- en Kluchtspelen. Jaren lang moesten wij wachten, eer onze nieuwsgierigheid naar deze meesterstukken bevredigd werd; in meer dan vijftig zoo openbare als privative bibliotheken snuffelden wij vergeefs; de gezeleerdste bibliomanen haalden de schouders op; eindelijk gaf een dezer heeren, die het onwaardeerbaar geluk had van een' allereersten druk van Uilenspiegel te bezitten, ons hoop, dat hij ons de Opera omnia van dezen poëet zou kunnen bezorgen, van wien langendyk getuigde dat in zijn tijd ‘gansch Neerland zijne puikgedichten roemde’, en voorspelde dat ‘zijn naam vereeuwigd zijn en als een star op Pindus lichten zou’; eindelijk ontvingen wij ook het lang gewenscht pakket, beslaande vooreerst in tien deelen Amsterdamsch Merkuren, zeerzindelijk op grijs pakpapier gedrukt bij jacobus van egmont Ga naar voetnoot1 te Amsterdam, die dezelven wekelijks bij blaadjes voor twee duiten uitgaf, behelzende al het courantennieuws en de achterstraatsvoorvallen in lam en kreupel rijm, tot | |
[pagina 451]
| |
vermaak van den gemeenen man; op deze of dergelijke wijze: Spanjen.
Madrid. Een zekre Mogendheid die heeft ons Hof
geraân
Van ons pretentie op Gibralter af te staan,
Terwyl zyn Heyligheyd geen goed vriend schynt van Spanjen,
Zoo raad men ons de zin te volgen van Brittanjen,
En wagten mede op een goê gelegentheyd,
Gelyker wys hiervoor uyt Zweeden is gezeyd:
Elk een bedient zich maar van tydsgelegentheden;
Die kans ziet oorlogt, en die 't kwalyk heeft tragt naar vreden
Ga naar voetnoot1.
Onder het stadsnieuws kwamen al vrij gewigtige zaken voor; bij voorbeeld: In zeeker wynhuys in myn buurt, daar ik ben meer
Als eens geweest, als ik een glaasje wyn verteer,
Daar kwamen Moffen, groen uyt Moffeland gekomen,
Die hadden uyt hun land een dogter meegenomen,
Zy dronken met malkaâr wel digt een glaasje wyn,
En toen voorgevende eens uyt te moeten zyn,
Voorgevende om 't zaam zoo aanstonds weer te keeren,
De waard en dogter dogt dat alles was ter eeren;
Maar niets men minder weêr als deze Moffen zag,
En 't arme meysje dat bleef zitten voor 't gelag
Ga naar voetnoot2.
Van 1711 tot 1722 hield van gyzen dit vol, dat is tot zijn' dood toe; want het laatste nummer verscheen den 28 Januarij 1722, en hij stierf den volgenden dag. Eenige daarbij gevoegde aanteekeningen onderrigten ons dat hij een arme duivel was, wever van beroep, doch dit had laten varen, en de gemakkelijker | |
[pagina 452]
| |
kostwinning van rijmer bij de hand genomen had, waarmede hij zich soberlijk geneerde, en somtijds zelfs met besteld werk bleef zitten, gelijk blijkt uit de volgende advertentie, door hem geplaatst in zijn' Merkurius van den 24 Januarij 1722, en dus vier dagen voor zijn' dood: Drie Digten heb ik nu in eene week gemaakt,
Van welke alle drie het haalen is gestaakt.
't Is eenmaal lang genoeg: ik zal te kenne geeven
Waar op zy zyn gemaakt, en uyt wiens last geschreeven.
Daar zit ik dagen lank, en schryf voor weer en wind,
Met myn oud zieke lyf, myn zelven stom en blind.
Gy die 't vermogen hebt komt uw Gedigten haalen,
Of ik zal u met schaa en schanden doen betaalen.
Verwagt uw Naamen eerst op 't wit papiere veld,
En in het eynd zal dog de boodschap weezen geld: enz.
Men ziet dat de arme bloed door meer lieden dan door den portretteur folkema en den dichter langendyk voor den gek gehouden werd. Zelfs met zijn lijk nog dreef men den spot; de noodiging ter begravenis was in kreupele rijmen opgesteld, en aan bespottelijke lijkzangen was er geen gebrek. Wat nu zijne heldendichten, enz. betreft, die gevonden worden in de drie deelen zijner Werken, in 1708 - 1711 gedrukt, wij gelooven wel te doendat wij door geene uittreksels dit artikel nog verder rekken, waarom wij ook niet eens de titels zijner tooneelstukken Ga naar voetnoot1 zullen opgeven.
Einde des tweeden deels. |