Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 427]
| |
geboren te Delft, den 8 Maart 1554. Te Douay werd hij tot meester in de vrije kunsten en doctor in de regten bevorderd. Hij was een groot voorstander en begunstiger der geleerdheid, en hield gemeenzamen omgang met de geleerdste mannen van zijn tijd. Lipsius noemde hem zijn' vriend en leerling Ga naar voetnoot1 en van der does rigtte een Latijnsch gedicht aan hem Ga naar voetnoot2. In 1589 werd hij Schepen van zijne geboortestad en in 1591 Burgemeester, welke waardigheid hij vier achtereenvolgende jaren heeft bekleed; ook was hij Curator der Leydsche hoogeschole. De tijd van zijn overlijden is ons niet gebleken, alleen zien wij uit het verjaarvers van zijn' zoon willem Ga naar voetnoot3 dat hij in 1634 nog in leven en dus tachtig jaren oud was. Hij beöefende de Latijnsche en Nederduitsche dichtkunst; in de eerstgemelde taal kennen wij slechts een paar zijner gedichten Ga naar voetnoot4, en eenigen zijner Nederduitschen worden gevonden in de verzameling, onder den titel van Overgebleven Rymstukken van en op j.h.w. en p. de groot, in 1722 te Delft gedrukt. Tot eene proeve van zijn' dichttrant zoo wel als vanzijne denkwijze schrijven wij uit een de volgende regels af: | |
[pagina 428]
| |
Die tot het Leeraars-ampt van God beroepen is,
Hy leere nederig, en niet te wys wil wesen,
Verklare schrift met schrift, dewelke gaat gewis.
De waarheid in het oud' en nieuw' verbond te lesen:
So yemand sig begeeft tot broederlijk vermaan,
Tot afstand van de sond', tot geestelijke werken,
Tot troost in tegenspoed, om vast op God te staan,
Van niet te wijs te sijn, moet op dit stuk wel merken:
Die 't sijne meededeelt, dat hy 't eenvoudig doet,
Hy soeke niet den mensch, maar Godes welbehagen,
En denke, dat hy is een Leenman van het goed',
En dat de reekenschap op 't eynd' den last sal dragen.
Die in Regerings-ampt als Overst' is gestelt,
Dees sijne saken nog sorgvuldig wil verrigten,
En 't sy by wereldlijk of geestelijk gewelt',
Den vrede soek, niet en verniel, staag die te stigten.
So wie, meelijdig, weet een mensch, die armoe lijdt,
En met barmhertigheid word over hem bewogen,
Hy dan bewyse dat met hert en ziel verblijdt:
Op een die blijd'lijkgeeft sien Godes lieflijke ogen
Ga naar voetnoot1.
|
|