Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Gerardus Gleuwink]Gleuwink (Gerardus), in hoogen ouderdom overleden te Amsterdam, den 19 Augustus 1811, was een voorstander en beöefenaar der dichtkunst. In zijne verzen heerscht meer welmenendheid, en vroomheid dan orde of plan; de goede man putte zijn onderwerp geheel uit, en zeide op rijm alles wat er van te zeggen was. Regt curieus om te lezen is zijne Bespiegeling over de Schepping, in zes zangen; het werkje is weinig meer dan een berijmde catalogus van een naturaliënkabinet; men oordeele: Al wat de boomgaard heeft van waarde,
Als appel, peer en abrikoos,
Schoot overvloedig op uit de aarde,
Met kers, morellen en bramboos;
Men ziet er kweên en mispels bloeijen,
Ook perziken en druiven groeijen,
Saprijk van smaak en schoon van kleur,
De china'sapplen en citroenen,
Met ananassen en meloenen,
Verspreiden hunne vrucht vol geur
Ga naar voetnoot1.
| |
[pagina 380]
| |
Men treft in 's aardrijks ingewanden
In rotsen diamanten aan,
Die aan Golconda's verre stranden
Uit ruwe steenen eerst bestaan.
Smaragden, jaspis en turkozen
Topazen, calcedon en rozen,
Met amethist en hyacinth,
Zijn de eelste schatten van deze aarde,
Terwijl men paarlen, hoog vanwaarde,
In d'oceaan in schelpen vindt Ga naar voetnoot1. Nu volgt het heir der vaste starren:
Kijk nu maar regtuit, daar hebje Twaalf teekens -
Den breeden zodiak genoemd.
Deze twaalf teekens worden met namen opgeteld, Als Tweeling, Waterman of Visschen
Ram, Steenbok, Scorpioen of Maagd
Leeuw, Schutter, Weegschaal, Stier, benevens
De Kreeft
Ga naar voetnoot2.
Na de voornaamste zeevisschen opgenoemd en een paar sprookjes uit plinius vertelt te hebben, verhaalt de bespiegelaar, als wat nieuws, dat De zware zalm en steuren tieren
In Lek, in Maas, in Merwe en Waal;
Ontelbaar weemlen in rivieren
De karper, braassems, voorn en aal.
| |
[pagina 381]
| |
Somma sommarum, Er zijn geen zilte of zoete stroomen,
Waarin geen vischheir wordt vernomen,
't Zij paling, spiering, baars of snoek
Ga naar voetnoot1.
En zoo gaat de opnoeming van schepselen al voort, in dezen Catalogus animalium plantarumque, tot eindelijk de mensch ook eene beurt krijgt, na evenwel eerst more folito adam en eva eene weergasche veeg gegeven te hebben, dat wij door hun toedoen nu niet in Luilekkerland wonen, maar hard moeten werken voor den kost. Na den mensch van buiten naauwkeurig bekeken en zijne voornaamste ledematen opgeteld te hebben, waarop gleuwink de volgende snuggere reflectie maakt: Daar hij het noodigst dubbel heeft,
Als oogen, handen, voeten, ooren,
Behoudt hij, gaat er een verloren,
Nog een, welks dienst hem voordeel geeft
Ga naar voetnoot2.
zou de orde vereischen dat hij den mensch nu ook van binnen bespiegelde, en alle aderen, slagaderen, spieren en zenuwen bij hunne kunstbenamingen optelde, doch hij kon het met zich zelven daaromtrent niet eens worden; immers hij vraagt: Zou ik het kloppend hart ontvouwen.
Welks slaan eerst ophoudt met de dood?
Of long en nier en milt beschouwen,
Wier nut zoo werkzaam is als groot?
| |
[pagina 382]
| |
Gebeente en ruggraad op doen merken?
Hoe spijze en drank het ligchaam sterken?
Hoe oog en oor is saamgesteld?
Wat spieren hand en voet bewegen?
Altemaal, vragen die zonder een cadaver, of ten minsten de anatomische tafelen van eustachius bij de hand te hebben, moeilijk met ja te beäntwoorden zijn. Wij kunnen ons verbeelden hoe beängst dit to be, or not to be, den dichter moet gemaakt hebben, eer zijn goede geest hem stilletjes influisterde: Neen, 't is het best hier van gezwegen,
Daar zulks de ontleedkunst beter meldt
Ga naar voetnoot1;
en van dit gevoelen zijn wij ook. Wij kunnen den Heeren Bibliomanen verzekeren dat dit werkje, hoewel nog maar weinig jaren oud, reeds veel raarder is dan menig rederijkersgedicht uit de vijftiende en zestiende eeuw. Vader Gleuwink heeft er vijftig exemplaren op laten drukken, en die aan stovendragers en plaatsbewaarsters in de kerken rondgedeeld, die waarschijnlijk er hunne boterhammen ingewikkeld hebben: dus gelieft men er eenige dukaten voor af te passen, dan kunnen wij hen nog met een exemplaar gerijven van dezen gerijmden Index van Genesis I. In zijn klinkdicht Ter Gedachtenis van r. schutte noemt hij dertien mystieke en theologische kwalitei- | |
[pagina 383]
| |
ten in dertien regels op, en zegt in den veertienden dat
Schutte, die nu reeds in 't lichtgewest mag pronken,
die allen bezat Ga naar voetnoot1. Zijn gedicht Jesus Opstanding Ga naar voetnoot2 heeft ons nog het best behaagd; hij was ten minsten daarin op den weg om den lyrischen toon te vatten. |