Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 326]
| |
[Claude Fonteyne]Fonteyne (Claude). Hoe erbarmelijk de rederijkers refereynen er uitzagen, en wat toch de in de vijftiende, zestiende en een gedeelte der zeventiende eeuw zoo hoog geprezen kunst van rhetorica eigenlijk was, kan men vernemen uit zeker refereyn van dezen fonteyne, waarvan wij hier de eerste afdeeling Ga naar voetnoot1 te dien einde mededeelen: De Philosophen wijs, ende hooch gheleert,
In verscheyden consten ons onderwijsen,
Maer een wort aldermeest van haer ghe-estimeert
Die den Godt Mercuur eerst heeft ghe-inuenteert.
D'welck is Rhetorica niet om volprijsen,
Want wt haer meest alle consten rijsen.
Sy is de suster van d'edel musijck,
Sy doet der menschen herten verjolijsen,
Sy is vol gheleertheyt en van reden rijck,
Sy is Iupiter in hoocheyt ghelijck,
Sy can alle sorghe en droefheyt verjaghen,
Sy is de fonteyn van alderley practijck,
Sy is geluckich in al haer aenslaghen,
Sy en is niet beureest voor der Zoïlisten laghen,
Sy deylt elck haer gauen naer geleghentheyt,
Sy st, daer men af spreeckt met groot behaghen:
Const,, jonst,, deucht,, vreucht,, spruyt,, uyt,, welsprekenheyt
Ga naar voetnoot2.
|
|