Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Willem van der Elst]Elst (Willem van der) Ga naar voetnoot1, Pastoor van Bouchaut en Waterdyck, is ongetwijfeld een der verdienstelijkste Vlaamsche dichters der achttiende eeuw. De Heer willems vermeldt Ga naar voetnoot2 een dichtwerkje van hem getiteld: Geestelycke Dichten verscheyden persoonen ende staeten van menschen toegeschreven, door WILheM Van Der eLst, prIester | |
[pagina 287]
| |
pasteVr, Antw. 1622. Het werkje is van een' goede zedelijken inhoud, in den dichttrant van cats. Al het goeds, dat de Heer willems van hetzelve zegt, kunnen wij volkomen toestemmen. De breedvoerige uittreksels, die bij uit hetzelve levert, zijn de plaats in zijn voortreffelijk werk dubbel waardig; een nemen wij hier van hem over: Het schepsel van de son, van sterren, en van maen
En wat wy boven sien, ons wijten dat ook aan.
De vogelen des lochts, de beesten van der eerden,
Het schepsel van den mens, seer schoon, en groot van weerden,
De groote woeste zee, versien van alle vis,
Ons roepen met een stem dat Godt hun schepper is.
Al 't gene dat wy sien, en mercken met ons oogen,
Komt ons den grooten Godt met groote macht vertoogen.
Het spreect al sonder tongh, en 't roept luyd, sonder stem,
Dat alle creatuer geschapen is van hem.
Wy moeten uyt de konst ons tot den maeker keeren,
En, uyt soo prysbaer werck, sijn macht verstaen, en leeren:
Bekennen dat sulcks niet en is des menschen werck:
Alwaer ook eenalleen all' d'ander menschen sterck.
't Is buyten ons begryp het scheppen van een mierken:
En boven onse kracht oock aen het minste dierken
Veranderingh te doen. Het is toch al volmaect,
Dat desen grooten Godt des Hemels heeft geraect!
En, staen wy soo verstelt, niet wetend wat te seggen,
Als wy sijn minste werck eens rijplijck overleggen,
Doordien het selve springht hoogh boven onsen geeft,
Wat souden wy toch doen of seggen van het meest?
Vooraer met allen niet. Dus hooghelijck laet prijsen,
Die grooten prijs is weerdt; en hem de eer bewijsen,
| |
[pagina 288]
| |
Die meester is van al: die met volmaecte macht
Volbrenght soo grooten werk met woorden of gedacht.
Die met een enckel woordt de aerde kan vervoeren;
Op eenen oogenblick den Hemel heel beroeren:
Die aen de son gebiet, en sy niet op en staet:
Die op de woeste zee en op haer' baeren gaet:
Die met een snel gericht neemt acht op al de sterren,
Dat sy in haeren loop niet onderlingh verwerren,
Die 't altemael regeert, versiet, en geeft bevel,
En al sijn dinghen doet volmaect, en even wel
Ga naar voetnoot1.
|