Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Ferdinand Dobbrauski]Dobbrauski (Ferdinand). Van dezen weten wij slechts dat hij te Amsterdam woonde, en lid was van de Haagsche, Leydsche en Rotterdamsche dichtgenootschappen. Zijne Klagt van Ada Ga naar voetnoot1 en eenige losse verzen die ons van hem onder het oog gekomen zijn, kwamen ons zeer verdienstelijk voor. Zijn Eeuwzang op het tweehonderdjarige Feest der Hervorming van Amsterdam klinkt deftig; met regt kon hij in 1778 nog zingen: ô Heerlijk Amsteldam, nooit naar waardij geprezen,
Gij, die verheven zijt verr' boven allen lof!
't Besef tot welk een' trap uw luister is gerezen,
Schenkt thans mijn blijde ziel de schoonste juichensstof,
Laat Rome vry op de oudheid boogen,
Parijs op weelde en staatsvermoogen,
Venetiën op haar gebied,
En Londen op haar volle straaten,
Die roem kan weinig aan hun baaten;
Mijn Amsteldam wijkt hen toch niet!
Slaa ik 't verwonderd oog op al haar hoofdgebouwen,
Dan word mijn geest verrukt van zoveel praal en pragt.
Laat ieder vreemdeling het Raadhuis slegts beschouwen,
Zo wordt hij overtuigd van Amstels groote magt.
| |
[pagina 173]
| |
En wie moet niet verwonderd wezen,
Die haar, een visschersdorp voordezen,
Veranderd ziet in zulk een Stad,
Die duizend steden durft braveeren,
Daar gantsch Europa haar moet eeren,
Om haar' onnoemelijken schat!
Wat zeg ik! om haar' schat? neen, Koningin der Steden!
Niet om uw' schat alleen zijt gij alom geëerd:
Uw deftig Stadsbestuur, uw burgerlijke zeden
Zijn boven alles van de waereld gewaardeerd.
Dit zijn gewis de beste schatten,
Die ge in uw' omtrek kunt bevatten,
ô Groote Koopstad aan het Y!
Met recht zijt gij hier om te loven;
Geen stad gaat u hierin te boven,
Want gij streeft ze allen verr' voorbij
Ga naar voetnoot1
|