Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Petrus Dathenus]Dathenus (Petrus) Ga naar voetnoot1, geboren te Iperen in het begin der zestiende eeuw, was een Karmeliter monnik te Poperingen; doch de gevoelens van calvyn omhelzende, verliet hij zijn klooster en week naar Londen, waar hij boekdrukker werd; maar de jonge koning eduard VI bevorderde hem tot den kerkdienst, waarop hij in 1555 naar Frankfort als predikant werd beroepen. De hervorming ook in de Nederlanden doordringende kwam hij in | |
[pagina 110]
| |
1560 in Poperingen te rug, en predikte aldaar en op andere plaatsen in Vlaanderen. Omstreeks dezen tijd vervaardigde hij eene Psalmberijming, naar de Fransche van clement marot en theod. beza Ga naar voetnoot1. Gedruckt buyten Londen, by my marten wendeler 1566, een allerellendigst en gebrekkelijk werk, voor zijn' tijd mogelijk verdienstelijk, wij willen dit den Heer de vries Ga naar voetnoot2 niet tegenspreken; ook verwondert het ons niet dat zij toen met geestdrift bij de Hervormde kerk werden aangenomen Ga naar voetnoot3 en met stichting gezongen, waarvan de oordeelkundige Van Iperen de daartoe zamenloopende oorzaken opgeeft Ga naar voetnoot4; maar het verwondert ons dat men dit kreupel gerijm ‘door een onbegrijpelijk vooroordeel,’ zegt de Heer willems Ga naar voetnoot5, zonder walging in de Hervormde kerk tot 1773 heeft blijven gebruiken, in weerwil van de menigte oneindig betere berijmingen, die van tijd tot tijd in het licht kwamen, | |
[pagina 111]
| |
met het oogmerk om dit aanstotelijk wanschepsel te verdringen Ga naar voetnoot1. Niet minder dan door zijne Psalmberijming heeft deze dathenus zich berucht gemaakt door zijn oproerig, woest en onbesuisd gedrag ten tijde der beeldstorming in Braband en elders, toen hij predikant te Gend was met den titel van Raadsheer van den Hertog joan casimir Ga naar voetnoot2. Bij de komst van den Hertog van Alva nam hij de wijk naar Duitschland, en hield zich een' geruimen tijd te Heidelberg op. De landvoogdes margaretha van Parma was dermate op hem verbitterd, dat zij eene aanzienlijke premie uitloofde aan den geen die hem haar levende in handen leverde. In 1578 | |
[pagina 112]
| |
bevond hij zich echter weder Gend, van waar hij als afgevaardigde naar de nationale Synode te Dordrecht werd gezonden, van welke hij tot voorzitter werd verkoren. Het volgende jaar nam hij rijkelijk deel aan de onlusten te Gend, verwekt door het gewelddadig bedrijf van Jonker jan van imbize, waaraan echter door de komst van den Prins van Oranje een einde gemaakt werd. Dathenus week hierop met imbize weder naar Duitschland, waar hij zich aan het hof van Hertog casimir ophield Ga naar voetnoot1. Naauwelijks was de Prins weder vertrokken, of dathenus kwam met imbize in Gend te rug, en beide hervatteden hunne vorige rollen met vernieuwden moed; het is ook inzonderheid aan de ophitsingen van dathenus, dat men de rampen grootendeels toeschrijft die imbize Gend heeft veroorzaakt. Andermaal moest de Prins van Oranje daarin komen voorzien, en andermaal zochten imbize en dathenus hunne oude wijkplaats weder op bij Hertog casimir, die hem tot zijn' kapellaan en hofprediker aanstelde. Hier bleef hij tot 1583, wanneer imbizes aanhang te Gend weder zoo veel voet gekregen had, dat hij met dathenus aldaar terug kwam. Imbizes toeleg, om de stad aan parma te verraden, ontdekt zijnde, werd hij in Julij 1584 onthalsd. De stad vervolgens in Septem- | |
[pagina 113]
| |
ber overgegaan zijnde, week dathenus naar Holland, alwaar hij, buiten Gouda zich verstout hebbende oproerige predikatien te houden, de lucht kreeg, dat er bevel van wegen de Staten gegeven was om hem te vatten en naar 's Gravenhage te brengen, waarom hij naar Vianen week. Hier werd hij echter gevangen genomen, en bij handtasting ontslagen zijnde, andermaal gevat te Vreeswijk aan de Vaart, en van daar naar Utrecht gevoerd, waar hij eenigen tijd op Hazenberg zat, doch onder borgtogt ontslagen werd. Niet verder beschuldigd wordende, ontsloeg men hem van den borgtogt, waarop hij naar Elbing vertrok, alwaar hij den 19 Februarij 1590 stierf Ga naar voetnoot1. Hij was hier zoodanig geacht, dat men hem eene prachtige graftombe, waarop zijn standbeeld in levensgrootte, heeft opgerigt. De vraag is nog, wie dwazer gehandeld hebben, de Elbingers, die dezen oproerigen, kwaadaardigen, onverdraagzamen en vervolgzieken prediker een prachtig standbeeld hebben opgerigt, of de Nederlandsche Hervormden, die twee eeuwen lang met zijne misselijke deunen het Opperwezen in deszelfs tempels hebben gehoond. Reeds hebben wij gezien, en zullen in den loop van dit werk nog verder zien, dat er zelfs overvloed was van Psalmberijmingen, waarin eene Gode waardiger taal gevoerd | |
[pagina 114]
| |
werd. Wij hebben reeds vroeger verhaald hoe zijn nazaat en naamgenoot [Petrus Dathenus...] |
|