Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Dirk Volkertsz. Coornhert]Coornhert (Dirk Volkertsz.) Ga naar voetnoot3 was de jongste van drie zonen eens ruimbemiddelden lakenkoopers te Amsterdam, alwaar hij in 1522 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geboren werd. Groot deel had dit geslacht in het bevorderen der hervorming aldaar. Ga naar voetnoot1 De oudste der drie broeders, clement, was ten tijde der beeldstorming in 1566 kapitein der schutterij; Ga naar voetnoot2 het was ook door zijn beleid dat brederode, in het volgende jaar, binnen de stad geraakte, Ga naar voetnoot3 doch eerlang was hij, om de vervolgingen des bloeddraads te ontgaan, genoodzaakt uit het land te wijken, en in 1575 werd ook zijn zoon dirk de stad uitgezet. Ga naar voetnoot4 De tweede broeder, frans, die insgelijks krachtdadig medegewerkt had tot het bevorderen van staatkundige en godsdienstige vrijheid, moest insgelijks het land ruimen, en werd hierop door alva ingedaagd, tot altijddurende ballingschap veroordeeld, en zijne goederen verbeurd verklaard, bij vonnis van den bloedraad van den 1 September 1568. Ga naar voetnoot5 Na de hervorming echter, in 1578, te rug gekeerd zijnde, werd hij Commissaris en Se- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cretaris van huwelijkszaken, Ga naar voetnoot1 en twee jaren daarna Schepen en Raad der stad Amsterdam. Ga naar voetnoot2 De levensloop van den jongsten, dirk, die het onderwerp van dit artikel uitmaakt, bevat zoo veel belangrijks en opmerkelijks, dat ons overzigt van denzelven wel eenigzins uitvoerig mag zijn. Daar hij in zijne jeugd eene reis naar Spanje en Portugal gedaan, en de gruwelen der inquisitie aldaar van nabij gezien had, kreeg hij een' hevigen afkeer van ketterdoden en gewetensdwang Ga naar voetnoot3, waarvan hij de afschuwelijkheid aantoonde in zijn Proces van 't Ketterdooden Ga naar voetnoot4 en nog op zijn doodbed een geschrift voltooide, ter verdediging van dit werkje tegen den geleerden justus lipsius, die hetzelve gepoogd had te wederleggen. Ga naar voetnoot5 Gelijken afkeer had hij ook van alle dweepzucht en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geestdrijverij, zoowel als van bekrompen denkwijze in het stuk van godsdienst, en was een groot voorstander van het zelfonderzoek. Ten einde de kerkvaders te kunnen lezen, leerde hij de Latijnsche en Grieksche talen nog, toen hij reeds dertig jaren oud was. Zich vroegtijdig, tegen den zin zijner ouders, in het huwelijk begeven hebbende met cornelia simonsdr., werd hij door beide zijne ouders onterfd, Ga naar voetnoot1 en zag zich dienvolgens zonder vermogen en middel van bestaan; hij begaf zich derhalve als hofmeester in dienst van reinoud van brederode, Heer van Vianen en Ameide, met wien zijne vrouw vermaagschapt was; Ga naar voetnoot2 doch het behaagde hem aldaar niet, waarom hij weldra zijn afscheid verzocht en verkreeg, maar nogtans de gunst van brederode bleef behouden. Hij zette zich hierop te Haarlem neder, en vond zijn bestaan in de graveerkunst, die hij in zijne jeugd uit liefhebberij geleerd en tot hiertoe slechts als uitspanning beöefend had; inmiddels verzuimde hij ook geenszins de beöefening der letteren, vertaalde, om zich in het Latijn te oefenen, eenige stukken van cicero, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boethius, seneca, paulus jovius, enz., en geraakte om zijne geleerdheid in groote achting. In 1561 werd hij notaris, en in het volgende jaar tot Secretaris der stad Haarlem, aangesteld, die hem in 1564 ook tot haren Pensionaris verkoos. In 1566 was hij gemeenschappelijk met henrik van brederode werkzaam tot het invoeren der hervorming, waarover hij gevat, en, met verkrachting van de privilegiën der stad zijner inwoning, naar 's Gravenhage gevoerd en in den kerker opsloten werd. Het vooruitzigt van het lot, dat hem te wachten stond, verbijsterde zijne echtgenoote dermate, dat zij de arme en met de pest besmette lieden ging bezoeken en oppassen, in de hoop van zelve besmet te worden en haren man insgelijks te besmetten, om dus beiden een' natuurlijker dood te sterven dan zij haren man belooven durfde. Maar coornhert berispte haar ernstig over dit voornemen, willende dat zij de uitkomst van zijn lot met een geloovig vertrouwen Gode aanbevolen zou laten. Evenwel huldigde hij hare heldhaftige getrouwheid in een lied, dat wij, niet zoo zeer om deszelfs kunstwaarde, als wel om het edel, tederhartig gevoel des braven mans, dat zich daarin zoo naïf uitspreekt, hier eene plaats inruimen. Men zal daarbij opmerken dat de eerste syllaben der coupletten den naam zijner beminde huisvrouwe uitmaken. Het is het XXXste zijner Liedekens, en voert ten opschrift: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van een ghetrouwe vrouw.
CORte trouwe, langhe trouwe,
Zinght na zwaer verdriet, mijn hert vrolick ghesint
Van een deughdelicke vrouwe,
Die haer waerde man meer dan haer self bemint,
Want sy haer leven // voor hem wou geven,
Na trouwsbescheet // om totter doodt het leed
Haers lieven mans te mindren en t'aenkleven.
NEven andre Goods ghevangen
Sat haer man om weldoen ingesloten vast.
d'Wtkomst had hoop noch verlanghen,
Vreese sagh op 't scherpe zwaerd of d'enghe bast,
Om voor sijn sterven // veel stervens te erven
Door pijns gequel // van koord en trechter fel
Dit scheen haer droevigh hertken te doorkerven.
LYden man dijn schamel leden
't Scheuren opten pijnbanck mijn droef herte scheurt,
Ick heb God om hulp ghebeden,
Die wees my een raed dat u sulcx niet ghebeurt.
Tot medicijne // voor wreede pyne
Van korter dood // die ick u in dees nood
Versachten wil en maken die half mijne.
Avonds wil ick arme krancken
Vlijtelick gaen dienen in haer hete pest.
Krijgh ick die, ick sal God dancken
En by u dan slapen in dit droeve nest.
Oock treurigh hopen // dat sy sal lopen,
Door u lief wijf // flucx in u doodlick lijf
Om met mijn dood u dood van pijn t'ontknopen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SY dy dul, lief, in dees noden,
Dat gy God de Heer om my ter zijden stelt?
Die verbiet zich zelf te doden,
Lieft God boven my, die my uyt liefde knelt.
Met zaligh lijden // hy helpt my strijden.
Is God met my // al dood my mijn party
Wy sullen bey hier na met God verblijden.
MONSters hielden langh gebonden
't Ghetrouwe vrouken sman, zy droeght gheduldelick,
In hem wert quaed noch schuld bevonden
Maer ghetrouwe diensten menigvuldelick.
's Schrift zijnder handen // zocht vry van banden
Rechtvaerdigheyt // die was gevlucht met leyd,
Dies socht hy haer in ander Heeren landen.
DOCH en mocht het wijf niet volgen
Zonder te verlaten alle haer ghereed.
Blijft hier, sprak een man verbolghen,
Bruyckt u halve goed, maer doet ons hier een eed
Van niet te zenden // of u te wenden
Tot uwen man // of ghy komt in den ban,
Die soud' u siel verdoemelijcken schenden.
TER noot magh ick niet verlaten
Mijn ghetroude man en uytver COOREN HERT.
Sweer ick u God sal my haten
So ick breeck de trouw mijns echts bezworen herd.
Gheen ghelds aenschouwen // en sal my houwen
Van mijn lief hert // dat volgh ick in sijn smert.
God helpt met trouwen al die hem betrouwen.
Ga naar voetnoot1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in deze gevangenis verliet hem zijne gewoone, heldergeestigheid niet; door bewilliging van den Procureur-generaal het gebruik van papier en inkt hem toegestaan zijnde, schreef hij aldaar verscheiden stukjes in proza en rijm, en daaronder zelfs een, dat ten titel heeft: Lof van de Ghevanghenisse, Ga naar voetnoot1 waarin hij alle negatieve voordeelen optelt, die eene gevangenis bij mogelijkheid kan opleveren; zelfs sommigen zijn vrij naïf en luimig, by voorbeeld:
Maer de ghevanghen (denckt men) moet zijn wijf ontberen,
Is dat een deuchdelijcke vrouwe met eeren,
So verandert het verlanghen die liefde besondere.
Die trouwe doet haer proeve, dat verlusticht de man,
Des byslapens satheyt maeckt zijn krachten niet wan,
Ga naar voetnoot2.
Maer 't afwesen maeckt den man vromer en gesondere.
Ist een quaedt wijf, so elck de zijne waent
gemeenlijck,
Wat verdriet ist hem gescheyden te zijn eenlijck
Van een twistich, listich, klappich, snappich, heyloos wijf?
Dees is pynlyck te hebben en lustich te missen,
Want haer afwesen doet stadighe onrust slissen,
So streckt de kercker een kerckhof voor ziel en lijf.
Sy toont de vrienden en kan veel onlust beletten,
Die men heeft int reysen, honger, kout en hetten,
Regen, windt, vallen, arm, been, ja den hals te breken,
In stock sittende, mach men in zee niet verdrincken,
enz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij wist zich nogtans zoo wel te verdedigen, dat men hem ontsloeg, met aanzegging van den Haag niet te verlaten. Echter de lucht krijgende dat er van Brussel bevel gekomen was om hem andermaal te vatten, nam hij de vlugt, week eerst naar de Beverwijk, en vervolgens naar Kleefsland, waarop hij gelijktijdig met zijn' broeder frans den 1 September 1568 door den bloedraad gebannen werd, met verbeurdverklaring zijner goederen. Ga naar voetnoot1 Zich in het land van Gulik nedergezet hebbende, nam hij het plaatsnijden weder bij de hand, waarin hij den naderhand zoo beroemden hendrik goltzius onderwees, gelijk hij ook te Haarlem philips galle tot discipel in deze kunst gehad heeft. Ga naar voetnoot2 Niet alleen stond hij bloot aan de vervolgzucht van de onderdrukkers der vrijheid, maar hij haalde zich ook den haat der geestelijken, voor al der Gereformeerden, op den hals, dewijl hij geenszins zijne goedkeuring wilde geven aan de kerkleer van calvyn en beza en geheel niet instemde met eenige harde stellingen van den Heidelbergschen Catechismus. Het is jammer dat de brave, helderdenkende en verstandige man zich in het harnas liet jagen wegens eenige nietsbeduidende theologische spitsvondigheden en speculative haarkloverij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en van sommige woelzieke heethoofden, die hij door gezonde redenen meende te overtuigen. Ondertusschen was hij zelfs in zijne ballingschap werkzaam tot nut van zijn vaderland, begevende zich in 1570 naar Embden, om het Ontslag te bevorderen van eenige schepen, die aldaar waren aangehouden. Ga naar voetnoot1 De gebeurtenissen van 1572 noopten coornhert om naar zijn vaderland terug te keeren, alwaar hij tot Secretaris van de Staten van Holland werd aangesteld, Ga naar voetnoot2 en in deze hoedanigheid last kreeg om onderzoek te doen naar de brandschattingen en ondraaglijke knevelarijen der krijgsoversten, vooral die onder het bevel stonden van den woesten lumei, op het platte land, tot welk einde hij de schouten en overheden van de dorpen in Waterland en Kennemerland te Haarlem ontbood; waarover hij door lumei met den dood gedreigd zijnde, op nieuw het land ontweek, en zich naar Xanten in Kleefsland begaf. De landvoogd requesens begreep hem onder de vierentwintig persoonen, die van zijne in 1574 afgekondigde, algemeene, amnestie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren uitgesloten. Na de Gendsche bevrediging, in 1576 echter, keerde hij andermaal te rug, en zette zich te Delft neder. Doch hier kreeg hij het weldra met de predikanten te kwaad, om dat hij zich zoo min van luther, calvyn of menno wilde laten voorschrijven wat hij gelooven moest, als door de Trentsche kerkvergadering, en vele harde en liefdelooze leerstukken kloekmoedig bestreed. Vruchteloos drong hij aan op liefde en verdraagzaamheid, en haalde zich den haat van alle secten op den hals, die hem met den naam van vrijgeest bestempelden, en op de predikstoelen als zoodanig tegen hem uitvoeren, waarover hij zich in 1578 vruchteloos bij de Staten van Holland beklaagde. Ga naar voetnoot1 De Leydsche magistraat bediende niettemin zich in 1579 van zijne pen, ter handhaving van haar gezag in kerkelijke zaken. Dit geschrift, zegt wagenaar Ga naar voetnoot2, gaf meer genoegen dan het verzoekschrift aan den Prins van Oranje, hetwelk hij in 1581 ten behoeve der Roomschgezinden van Haarlem, waar hij het notarisambt wederom uitoefende, had opgesteld, en waarbij voor dezen vrije godsdienstoefening verzocht werd. Over het stellen van dit verzoekschrift werd coornhert bij burgemeesteren ontboden en scherpelijk doorgestreken; ook verstonden de Staten, voor welken de zaak vervolgens gebragt werd, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij het verzoekschrift in hunne tegenwoordigheid zou verscheuren. Ga naar voetnoot1 Hoe dit den edeldenkenden, verdraagzamen coornhert ook griefde, was zulks echter niet in staat om zijne vaderlandsliefde te verkoelen, of hem eene gelegenheid te laten voorbijgaan, om de gemeene zaak bevorderlijk te zijn. Reeds het volgende jaar gaf hij daarvan een doorslaand bewijs, toen een aanslag der Spanjaarden op Enkhuizen en andere Noord-Hollandsche steden tot zijne kennis gekomen zijnde, hij denzelven openbaarde, waardoor Enkhuizen tijdig van krijgsvolk voorzien en de aanslag verijdeld werd. Ga naar voetnoot2 Zijne laatste levensjaren werden hem geheel en al verbitterd door de theologische geschillen, waarin hij zich met de geestelijken gewikkeld vond door zijn' aanval op den Heidelbergschen Catechismus. Er werden zware klagten tegen hem ingebragt bij de Staten van Holland, die besloten hem tegen den Leydschen professor saravia, ten overstaan van twee notarissen, te laten disputeren, waartoe coornhert bereidwillig was, en zich daartoe op den bepaalden tijd, den 26 October 1583, in 's Gravenhage liet vinden. Wie nieuwsgierig is naar deze langwijlige polemische muggenzifterij, kan de- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelve, behoorlijk door de notarissen geäuthentiseerd en geprotocolleerd, vinden in coornherts Werken, onder den naam van Haegsche Disputatie. Ga naar voetnoot1 Dit beuzelachtig spiegelgevecht duurde tot in het laatst van November, wanneer de professor de vlag streek, en coornherts laatste geschrift onbeantwoord liet, hoewel deze, om den strijd krachtdadig door te zetten, zich metter woon naar 's Hage begeven had. Zijne partij vond het gemakkelijker het plakaat van 1581 tegen schandeleuze, ergerlijke en oproerige geschriften op zijn boeksken tegen den Catechismus toe te passen. De moedige coornhert was door deze kunstgreep geenszins vervaard te maken; hij verklaarde niet te kunnen gelooven dat de Staten van mening waren goede en stichtelijke boeken, waarvoor hij de zijnen hield, te verbieden, enkel om dat zij den geestelijken mishaagden, en tegen hem zouden procederen tot straf, als of hij in het drukken van dezelven misdaan hadde tegen het plakaat op het stuk van de boeken, enz. Doch ‘nadien het,’ zegt hij in zijn krachtig en nadrukkelijk verzoekschrift aan de burgemeesteren van Haarlem, Ga naar voetnoot2‘nu een sorghelijcke sake is te leven onder twijfelijcke Placaten, daar van de verklaringhe meer hanght aen de makers van dien, dan aen 't verstaen der Ondersaten, soo wert de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verthoonder genoodsaeckt naeckte ende eenvuldighe verclaringhe te versoecken van den voorsz. Placaten, om sich met goede Conscientien ende sekerheyt daerna te schicken,’ verzoekende, bij weigering van dit redelijk verzoek, ‘behoorlicke paspoorte ende verlof, om te gaen wonen in soo verde gheleghen plaatse, niet vyandt der Nederlanden zijnde, dat hy Suppliant niet voor ooghen siende 't ghene waertoe hy present sonder quetse zijnder Conscientien niet en magh swijghen.’ Of men hem de gevraagde verklaring gegeven heeft is niet zoo zeker als dat hij geene ‘paspoorte ende verlof’ bekwam, maar zich in 1588 naar Delft bij zijn' vriend boomgaerdt ter inwoning begaf, waar hem, den 3 October, van wege de regering werd aangezegd de stad binnen vierentwintig uren te ruimen; hij verzocht de reden te mogen weten, of in regten ontvangen te worden, ten einde zich te kunnen verantwoorden; doch men gaf hem tot bescheid, dat hij, geen burger zijnde, het gegeven bevel had te gehoorzamen. Hij begaf zich hierop naar Gouda, alwaar hij eene verdediging uitgaf, onder den titel van Naemscherm tegens de Ondaed van Delft. Hij meende dat deze trek hem insgelijks door de geestelijken was gespeeld geworden; ook zochten eenigen hem op het slot te Muiden of elders gevangen te zetten; maar noch de hooge overheid noch de Prins van Oranje wilden daartoe verstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Der Zuid-Hollandsche synode, die in 1589 te Gouda werd gehouden, bood hij aan de Haagsche disputatie van 1583 te hervatten, tot welk catechismusgevecht hij de geheele vergadering uitdaagde, of den geen dien zij tegen hem zou verkiezen te stellen, het zij mondelijk of bij wisselschriften, die men in druk geven zou. De toegeworpen handschoen werd hem door de synode te rug gezonden, met de boodschap dat zij niet met hem te doen hadde; en dat, zoo hij wat wilde, hij zich bij de Staten vervoegen kon. Het jaar 1590 was het laatste zijns levens; hij stierf den 29 October, en werd in de groote kerk te Gouda begraven. Op zijn graf werden deze regels gesteld, van zijn' vriend spiegel:
Met regt merkt de Heer de vries aan dat coornhert ‘voor onze staatkundige en godsdienstige verlichting dat geen geweest is, hetwelk luther voor het gansche Christenrijk was.’ Ga naar voetnoot1 Hij was, wijsgeer in den volsten zin des woords, en verhief zich als zelfdenker ver boven zijne eeuw; van daar dat hij hoegenaamd geene secte aankleefde, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
God eerde en diende naar zijne eigen overtuiging, en geenszins naar eenig kerkelijk voorschrift. Al zijne geschriften ademen opregte godvrucht, gematigdheid, liefde en verdraagzaamheid. Ga naar voetnoot1 Gezond verstand, juiste redenering en scherpzinnig oordeel gaven hem doorgaans de pen in de hand. Hij gaf zijnen bestrijderen handen vol werk, vooral de vervolgzieke zoo Hervormde als Katholieke geestelijken, en liet zich, gelijk hij zich uitdrukte ‘van God gebruiken tot een willig breekijzer van den moordelijken kerker der conscientiën.’ Hij verstond dat ieder vrijheid van denken moest hebben in het stuk van godsdienst, en dit durfde hij met krachtdadigen nadruk beweren in een tijdvak, dat juist de Hervormde gewetensdwang den Katholieken verving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijne staatkundige en godsdienstige denkbeelden omtrent dit onderwerp dragen den stempel eener verlichting, die der achttiende eeuw eer zou aandoen. Als wijsgeer, staatsman en godgeleerde heeft coornhert onbetwistbaar roemrijk uitgemunt boven zijne tijdgenooten. Hij was niet alleen een zeer schrander en geleerd man, maar hij beoefende insgelijks met vrucht de fraaije kunsten, de muzijk, graveer- en dichtkunst, en was ervaren in verscheiden talen, wetenschappen en nuttige lichaamsoefeningen, vrolijk en aangenaam in den omgang, ongemeen werkzaam, matig en ordelyk, sliep slechts zes uren, zeggende dat men door het lang slapen het leven verkortte en door vroeg opstaan het korte leven verlengde; hij heeft ook een niet ongeestig Protest tegen den slaap vervaardigd, waarin hij onder anderen zegt:
Dus protesteer ick teghens u van desen daghe;
O tijdt-rovende slaep - - - - -
- - - - - - -
Dat ghy in my (dien 't leven gheensins en verdriet)
Van nu af niet meer rechts eyscht noch ghebiedt
Dan de vermoeyde natuer van selfs en behoeft.
Doetse slapen, gapen, sluymen, snorcken en quijlen,
Diens verdrietige leven maeckt langhe wijlen,
Sendt desen uw Bode Mankop laet en vro na,
Begraeft die in uw pluymige fluwijnen,
Kerckertse binnen uw duystere gordijnen
Wtsluytsters van de goudt-blinckende Aurora.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bant uyt heur woningen de blaffende honden,
De ghekroonde voghels die den dagh verkonden,
En de vluchtige vloyen, der slapers verdriet;
Siet dat ghy smids ende kuypers, die vroegh wercken,
De klinckende klocken, de zinghende klercken,
Oock ruysschende winden het zwijgen ghebiedt:
So mooghdy uw dienaers en willige slaven,
Die levendigh als dooden legghen begraven,
In uw stomme, stille, blinde dromerijen,
So veel van heur tijdt en leven ontstelen
Als sy gaerne ontberen en u willich delen,
Om 't ontghaen heur wroeghende fantazijen.
Maer neemt in my niet boven uw recht met liste, enz.
Ga naar voetnoot1
Behalve eene menigte fraai gegraveerde prenten, inzonderheid naar schilderijen van heemskerk en anderen, zijn als vruchten van 's mans werkzaamheid een groot getal tractaten en dichtstukken tot ons gekomen. Onder anderen is zijne Zedekunst Ga naar voetnoot2 ‘een werk,’ wij zeggen het den Hoogleeraar siegenbeek Ga naar voetnoot3 volmondig na, ‘hetwelk zich, zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door zijnen inhoud, als door zijnen stijl aanprijst.’ Al zijne werken bijeen verzameld zijn in drie zware boekdeelen in folio, te Amsterdam, in 1630, bij j.a. colom gedrukt. Zijne afbeelding is meermalen in het koper gebragt, onder anderen bijna levensgroot door zijn' discipel h. goltzius, welk portret tegenwoordig zeer zeldzaam voorkomt. Coornhert was een der verdienstelijkste en werkzaamste leden van de Amsterdamsche kamer In Liefd' bloeijende, en had de hand in eene door haar in 1584 uitgegeven Spraak- en Rederijkkunst, waartoe hij ook de voorrede schreef; ook maakte hij zijne vertalingen uit het Latijn dienstbaar om in dit gezelschap ‘tot optimmeringhe van 't Neerlandtsche welsprekenheyds tempelken te moghen eenighe hantreyckinghe helpen doen,’ gelijk hij zich zediglijk uitdrukt. Ga naar voetnoot1 En voorwaar, wanneer men zijn' taal en stijl vergelijkt met die zijner voorgangeren, dan moet men zijne kieschheid en smaak bewonderen. Zekerlijk was hij, wat het wetenschappelijke der dichtkunst betrof, daarin niet verder gevorderd dan zijne tijdgenooten, en zijne verzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn somtijds niet minder stroef en hard dan de hunnen, Ga naar voetnoot1 maar hij overtrof hen ver in rijkdom van beelden, zinrijkheid, vinding en gepastheid van uitdrukking, en vooral in zuiverheid van taal en regelmaat van spelling. Men kan zeggen dat hij met spiegel en roemer visscher de nevelen der bastaardij verdreven en hooft de fakkel in handen gegeven heeft, die het grootst gedeelte der zestiende eeuw onzer vaderlandsche letterkunde zoo luisterrijk heeft verlicht. Verdere proeven van 's mans dichttrant dan de hier reeds medegedeelden te leveren oordeelen wij te meer onnoodig, daar men er insgelijks bij den Heer de vries Ga naar voetnoot2 aantreft. |
|