Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 1 ABE-BYN
(1821)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Pieter van Braam]Braam (Pieter van), kleinzoon en opvolger van den voorgaanden in den boekhandel en in hetzelfde huis te Dordrecht, was de zoon van cornelius van braam, predikant bij de Hervormde gemeente te Vianen, en werd aldaar geboren den 22 December 1740. Nadat hij in zijne geboortstad de vroegere, en te Dordrecht de Latijnsche scholen met lof verlaten had, werd hij | |
[pagina 385]
| |
naar Amsterdam gezonden om zich in den winkel van p. schouten tot den boekhandel te bekwamen. Hier geraakte hij in betrekking met den beroemden hoogleeraar p. burman, en naderhand met deszelfs waardige kweekelingen l. van santen en J. de Bosch, die zijn' smaak voor de geleerdheid en fraaije letteren vormden, geleidden, en met marron, hoeuft en collot d'escury de hoogste achting en de opregtste vriendschap voor hem hadden. Daar hij dus de studie zoo gelukkig met het aanleeren van de boekhandel verbond, kon men hem, dien te Dordrecht zelf bij de hand genomen hebbende, met regt onder de geleerde boekhandelaars rangschikken; zelfs buiten 's lands deed men dit Ga naar voetnoot1. ‘Is het te verwonderen’ zegt zijn lofredenaar Ga naar voetnoot2, dat hij, die zoo vele dichters kende, en met hunne lettervruchten zoo zeer was ingenomen, ook zelve Dichter was? Ja, dat was hij; en wel, gelijk weleer een johan van broekhuizen, te gelijk Latijnsch en Hollandsch dichter. Hij zelve wist niet te zeggen, in welke van die beide talen het dichten hem het gemakkelijkst viel, en zijne beoordeelaars staan verlegen, of aan zijne Latijnsche of aan zijne Hollandsche zangen de voorrang zij toe te kennen.’ | |
[pagina 386]
| |
's Mans uitstekende nederigheid, zoo levendig en naar waarheid door zijn' lofredenaar geschetst Ga naar voetnoot1, is ongetwijfeld de oorzaak dat er zoo weinig van hem in het licht verschenen is. Zijne Carmina zijn in 1809 enkel tot geschenken voor zijne vrienden gedrukt, en dus niet openlijk verkrijgbaar; zoo ook de meesten zijner Nederduitsche gedichten, voor zoo ver die niet in andere dichtbundels verspreid zijn, gelijk zijn fraai dichtstuk: De Opvoeding der Jeugd ten nutte van dit Gemeenebest Ga naar voetnoot2, waarmede hij in 1775 bij het Haagsche dichtgenootschap den zilveren eerprijs behaalde, en zijne vertalingen van hoeufts Latijnsche lofdichten op g. oorthuis en p. melvill Ga naar voetnoot3; zijne vertaling van voltaires Mariamne verscheen in 1774. Zijn lofredenaar deelt van vele nog ongedrukte dichtstukken eenige niet ongelukkig gekozen proeven mede Ga naar voetnoot4; een enkel luimig stukje nemen wij daaruit hier over, namelijk Orbilius Antibarbarus.
De schrandre Orbilius, de Valla van zijn' tijd,
Die al zijn geestvermogens wijdt
Aan 't oordeelkundig onderzoeken
Van oude en nieuwe spelleboeken.
| |
[pagina 387]
| |
Hij, die de doling van een komma fiks betrapt,
En, wijl de letters 't woord en woorden zaken maken,
Eerst om de letters denkt, en eindlijk om de zaken;
Hij, wien geen streep, geen stip ontsnapt,
Die held, die door zijn edelmoedig pogen,
De taal dus keurig schift en zift,
Sloeg onderdaags de scherpziende oogen
Toevallig op een luifelschrift:
Wat ziet hij? . . hij staat stil, verbleekt, en zegt: ô
Narren!
Waar zal 't in 't eind nog heen? . . ô wee!
Zoo durft men thans uw schoone taal verwarren,
Rampzalig vaderland! . . . Ach! Koffie met een C
Ga naar voetnoot1!
De dood maakte aan het nuttig en werkzaam leven des braven, geleerden en verdienstelijken mans een einde op den 28 september 1817. De Dordsche predikant e. kist hield den 23 Februarij 1818, in het genootschap: Diversa sed una, eene voortreffelijke lofrede op den overledenen, die, benevens een Latijnsch lijkdicht van den Heer j.h. hoeuft, en een Nederduitsch van den Heer j. schouten, door den druk gemeen gemaakt is. |
|