Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 1 ABE-BYN
(1821)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
tua, gespeeld op het rederijkerstooneel door het gilde der weirde drye Santinnen, te Brugge, den 15 Februarij 1700. In de opdragt van dit stuk zegt hij: De Brughsche Poësie vint nerghens wederga;
Zy trotst den Amstelaer, haer heirssenschaele swanger
Baert rymen . . . . .
Bij voorbeeld als deze, die onmiddelijk op de opdragt volgen: Aen de Lasteraers.
Poëetsche wetenieten
(Die gal en swadder schieten
Op al het geen uit jonst
Ghebooren wordt door konst.)
Hier is een nieuwe stoffe,
Om u te lomp en doffe
Naght-uyl, en Ezel-brein
Te slypen, zoo ick mein.
Vergaert dan Venus-dighters,
En Glas en Kanne-lighters:
Maer eer ge 't oordeel velt,
En rym en Rymer scheld',
En Koppel-woorden knabbelt,
En als een dwaesen babbelt
Op reên en 't spel-verdeel,
En kleedingh en tooneel,
Dient elck de maght te weten
Van Schilders en Poëten,
En als' ge die verstaet,
Schimt, blaemt, en schaeft en schaet,
| |
[pagina 4]
| |
Noch heb' ge roem te wachten:
Of anders domme-krachten,
Ick zinghe tot uw' spijt,
'K en acht u niet een mijt.
Men zal toestemmen dat deze Brughsche Poësie in 1700 nerghens wederga vond in armzaligheid. Met nog een stuk, de Gheluckige en ongheluckige Minne-strydt, in 1706 operasche wijse ten tooneele ghevoert, schijnt deze poëet zijne theatrale loopbaan besloten te hebben, althans op de naamrollen is verder niets van hem bekend. |
|