| |
| |
[pagina binnenkant voorplat]
[p. binnenkant voorplat] | |
Kermispret
Komt, jongens, het is kermis,
Gaat mee, je wilt toch wel,
Op 't plein daar staan de kramen,
Daar is een tent met dieren,
Daar heb je leeuwen, tijgers,
Een beer, daar ril je van!
Er is een kraam vol speelgoed. -
En een trompet wil 'k hebben:
| |
| |
| |
| |
Er stond een beeldig koetsje,
Een aapje, een oude dame,
Een jonge hond zat naast haar,
O, jongens, 't was zoo dol!
Daar is een spel met honden
Maar, jongens, dat was fijn!
'k Lag op den grond met andren,
En keek zoo door een reet,
Maar ik kon wat goed zien, hoor,
't Was wat een groote spleet!
| |
| |
Ik werd wat stijf van 't liggen,
Ik ging maar weer wat loopen,
'k Zag op een koord een dame,
Ze danste er op, ja heusch!
Thuis wou 'k het ook probeeren,
Maar 'k viel gauw op mijn neus.
Suzanna een dikke juffrouw,
Die woog wel duizend pond;
Een beer, een echte, walste
Heel vroolijk in het rond.
| |
| |
Maar 't aardigste van alles,
Dat 's Trijntje met Jan Klaassen,
Jan Klaassen is zoo grappig,
Of Trijn wel eens een trap geeft, -
Hij is toch lang niet kwaad.
Zijn hond draagt niet als de andre
Een halsband, maar een kraag -
O, weet je, wat er ook is, -
Een schiettent, - schiet je graag?
Mijn kleine zusjes zagen 't
| |
| |
| |
| |
Dan is er nog een circus,
Daar ben 'k met Pa geweest,
Maar jongens, dat was prachtig,
Dat was me een heerlijk feest.
Daar draven fiere paarden
En rennen rond in 't zand,
Die springen door een band.
En 't paard, dat rent maar verder
De rijdster geeft daar niets om,
Zij springt maar op en af.
Daar zijn ook kleine hitten,
Net als 't op bals wel gaat.
| |
| |
Hij wilde met een schimmel,
Om 't hardste loopen gaan,
Maar hij verloor zijn hoed, en
Een clown, die is er ook bij,
Daar lachte ik toch zoo om;
Dat is zoo'n rare snuitter,
Die houdt zich altijd dom!
August de Domme heet hij,
Dat klinkt ook al zoo raar;
Hij heeft een spitse muts op
Toen bleek hij toch zoo dom niet,
Hij pakte fluks den staart,
En lachend holt hij mede, -
Nu liep hij als een paard!
| |
| |
'k Reed ook eens op een paardje,
Ik viel, en kreeg twee builen, -
Nu 'k vond, dat was al wel!
Je kunt ook ballen, jongens,
Tref 't ezeltje maar goed,
Dan steekt hij de ooren op, en
Dan slaat hij met den voet.
| |
| |
Wil je ook een appel koopen,
Komt dan maar met me meê,
Ik weet een vrouw, die geeft je
Ze heeft ook sinaasappels
Maar past een beetjen op, hoor.
Want buikpijn, dat doet zeer!
En weet je wat er meer is?
Vast d'allereersten prijs.
Het kon zoo prachtig lezen,
Het zocht de letters uit,
En legde ze op een rijtje,
Heel netjes, met zijn snuit.
Het kan nog meer dan lezen,
Het telt van éé tot tien;
Ik zou het niet gelooven,
Maar 'k heb het zelf gezien.
| |
| |
'k Zou haast nog wat vergeten,
't Zijn poppen, die bewegen,
Sneeuwwitje en Roodkapje,
Een schoen- en laarzenmaker,
Die gaf zijn jongen slaag,
Ik moest er erg om lachen, -
Ik zie die tent wel graag!
| |
| |
Een man in kleurig pakje,
Acht kogels in de hoogte,
En ving ze, heel parmant.
Het leek me toen zoo makk'lijk,
Ik dacht, ik kon 't wel doen,
En thuis nam ik mijn ballen
Van 't balspel, maar och, toen
Viel één bal in den spiegel
Toen zei mijn moeder: ‘Hansje,
| |
| |
| |
[pagina binnenkant achterplat]
[p. binnenkant achterplat] | |
Gaat meê nu naar de kermis,
Gaat meê, vooruit! en slaat
Den nikker toch zijn pijp weg,
Dat is zoo'n vreemde maat!
En dan brengen we ten laatste
Aan de koekkraam een bezoek,
En voor we niet medekunnen
Koopen wij een lekk'ren koek.
Want, wie naar de kermis toe gaat
En dan nog met leege hand
Bij zijn broers en zusjes aankomt,
Wel, dat is een rare klant!
Komt dan jongens, gaat gauw mede,
'k Héb geen tijd meer, maakt je klaar,
' k Wil niet langer op je wachten:
Kermis is 't maar ééns in 't jaar!
|
|