en ging allen vóór naar de huiskamer, waar de koffieboel klaarstond. Twee keurige kamers en suite, zoodat je door kon zien van de straat tot den tuin; terzijde daarvan de keuken, en boven de slaapkamer, de logeerkamer en den zolder, - ziedaar de geheele inrichting van het doktershuis.
En nu zaten ze in de huiskamer, met de deuren van de veranda open. Een dunne, wilde wingerd met aardige roode herfsttinten groeide tegen de balustrade op. - Het tuintje was niet veel bijzonders; het bestond grootendeels uit een bed met maandrozen en een schralen rand gras er omheen.
‘Het is nog niet veel,’ zei Elly met een grappig lachje, ‘maar het belooft heel veel, nietwaar E?’
Eduard zei dat ze zóó nog niet oordeelen konden, en hij ging met ze mee tot onder een dunnen, hoog opgeschoten pereboom, en toen wees hij naar boven, en werkelijk, heel hoog hingen twee groene, steenharde peren, - winterperen.
Mies en Jet waren in de wolken en Eduard beloofde een goed deel van den oogst over te zenden, waarop Jet hem een stekje van de Oostindische kers en Mies hem haar geheele peulenaanplanting verzei.
‘Wat zijn onze hangende tuinen, hierbij vergeleken!’ riep mijnheer Berewoud uit, die van de veranda af het panorama beschouwde, dat zich aan zijn voet ontrolde, - de kiezelsteentjes, de maandrozen, de pereboom, trotsch in zijn alleenheerschappij, en de splinternieuwe groene gieter, die aan een spijker tegen de schutting hing.
‘Niet het minste, Pa!’ zei Elly, terwijl ze hem een kop koffie gaf.
‘Wat ziet u er netjes uit!’ ging ze voort, terwijl ze hem van het hoofd tot de voeten opnam en zijn zwarte dasje wat recht trok. ‘En Jet en Mies en Pop ook, - allemaal. - Ik ben blij, Papaatje, dat het u zoo goed gaat!’