| |
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
Alfred's Gedragboekje I
| |
| |
| |
Alfreds gedragboekje.
I.
Freddy heeft geen zin.
't Was een winteravond. De lamp brandde. De groote vierkante tafel was aan beide zijden uitgeschoven, want Gerrit en Leo, de ‘hoogere burgers,’ hadden veel plaats noodig voor hun werk. Gerrit had een grooten atlas voor zich, waarin hij met vlijt zat te studeeren. Van tijd tot tijd maakte hij aanteekeningen in zijn zakboekje.
Leo was ook druk bezig, die was met passer en liniaal aan 't werk en maakte moeilijke wiskunstige berekeningen.
't Was heel stil in de kamer. Mijnheer Dalmink, hun vader, zat zijn lange Duitsche pijp te rooken. Hij had een stapel schriften voor zich, die hij aan 't corrigeeren was. Mijnheer Dalmink was leeraar aan de Handelsschool.
| |
| |
Er werd geen woord gesproken. Af en toe fluisterde kleine Mien, die aan moeders schoot zat, moeder wat in het oor. Zij was ook druk aan 't werk, ze breide een driekleurig leidsel voor haar broer Freddy.
Freddy was elf jaar. Hij ging nog op de lagere school, hij zat in de vijfde klas; - de zesde was de hoogste.
Mijnheer Dalmink zag van zijn werk op naar Freddy, die, halfverscholen achter den opstaanden band van Gerrits atlas, kalm een jongensboek zat te lezen.
‘Heb je niets te doen, ventje?’
Freddy schrok. Hij zag op van zijn boek. ‘Nee - een, vader!’
De oogen van mijnheer Dalmink bleven langer op die van Freddy gericht, dan dien lief was. Hij sloeg de zijne neer en kleurde.
‘Heelemaal niets? Bedenk je eens, jongen.’
‘Ik moest een taalstukje, - dat is af, en drie sommen, - die zijn ook klaar......’ Freddy zweeg.
‘Ja, - en?’ Mijnheer Dalmink bleef hem aanzien.
‘En...... een geschiedenisles, - die ken ik ook al een beetje.’
| |
| |
‘Zoo, leer die dan eerst eens goed, en ga dan lezen. Geef mij terwijl je taalstukje eens.’
Freddy ging naar het spreekkamertje, waar zijn boeken al gepakt klaarlagen voor den volgenden dag. Hij kreeg er zijn schrift en zijn jaartallenboekje uit te voorschijn.
‘Alstublieft, vader!’ En hij reikte het cahier over.
Toen deed hij met een zucht zijn leesboek dicht en zocht zijn les op.
Freddy kende niets saaiers dan jaartallen. Hij was al vooruit overtuigd, dat hij ze toch niet zou kunnen leeren. Daarom deed hij er ook maar heel weinig moeite voor. Hij las ze ternauwernood. Toen hij ze eens had doorgeloopen, vond hij het voldoende. Hij gaapte eens en zag toen verlangend naar De zilveren schaatsen, die onder vaders bereik op een tafeltje lagen.
Hij zag weer in het boekje, moest weer heel erg gapen en probeerde toen, bij zijn les te blijven. Maar het ging niet. Hij dacht er over, hoe lang hij nog wel zou moeten leeren vóór hij de les werkelijk kennen zou. Zeker wel den heelen avond!
Zou vader ze overhooren? - Hij hoopte van
| |
| |
niet. Dan zag het er leelijk voor hem uit. Dan kwam er zeker van lezen verder niets in.
Wat had vader hem ernstig ondervraagd! En hij had nog niet eens de waarheid gezegd. Daar was nog een taalles ook te leeren, de regels voor de woorden van het mannelijk geslacht. Dat had hij maar verzwegen. Het was nog een les, die hij den vorigen dag niet gekend had.
Freddy slaakte een diepen zucht. Het was toch wel naar om een schooljongen te zijn. De school vond hij een verschrikkelijke instelling, niet beter dan een gevangenis. Den heelen dag, van 's morgens negenen tot 's middags vieren, tusschen de leelijke gele wanden gevangen! Heel den lieven dag, in plaats van op straat te vliegen en sneeuwballen te gooien, in plaats van krijgertje te spelen, te sullen, schaatsen te rijden of te vechten - allemaal heerlijke uitspanningen voor jongens! - och, in plaats van al die prettige dingen, moest je zitten, zitten in een nauwe bank! Je mocht je niet eens gaan vertreden, je niet bewegen, je kon je armen niet eens vrij uitstrekken, of eens uit verveling met de bank wippen, - neen, je moest zitten en - stil zijn. Want eens gillen of schreeuwen of hoera roepen, waar elke jongen
| |
| |
toch eens op zijn tijd plezier in heeft, - dat was ten strengste verboden. Juichen, - geen sprake van; lachen - evenmin; ja, je mocht eens - per gratie - glimlachen, als de meester het sein gaf. Maar onder elkaar eens een pretje te hebben, daarvan kwam niets in.
Freddy's oog viel toevallig weer op de jaartallen: ‘1600, Slag bij Nieuwpoort.’
Hij herhaalde: ‘1600, Slag bij - Slag bij......’ Hij was het weer kwijt, en hij dacht er ook verder niet aan. Hij ging voort met zijn verzuchtingen.
Nu, en als je dan zoet wás geweest, den heelen dag lang, en niet eens had gefluisterd en je niet eens had bewogen, - als je dan allerliefst lief in je bank had gezeten, dan kon je naar huis gaan. Als je één ding gemankeerd had, dan niet; dan werd je gevangenschap nog met een uur of een paar uur verlengd!
Maar, je hád je best gedaan, en alles was meegeloopen, en je mócht naar huis. Je wás vrij, - wat dan?
Kon je dán spelen en pret maken en in de sneeuw rollen en over je hoofd buitelen? Kon je dan 's avonds met je broers vechten (het was
| |
| |
een kleine baas, die Freddy, en hij verbeeldde zich dat hij Gerrit en Leo wel aankon), of dammen of zingen en je hart ophalen? O neen! Dan kwam de tijd voor werken eerst recht aan. Dan gauw naar huis, de boeken uit den riem en één, twee, drie aan je thema, of aan je les, of aan je sommen. En soms moest je de thema maken en de les en de sommen nog toe!
Van pret te hebben met je broers, kwam heelemaal niets in, want dat waren werkezels, die waren zoo verbazend ijverig!
Freddy keek tersluiks op. Ja, ze zaten beiden hard te werken.
‘Hoe is 't ventje, ken je je les?’
Freddy wierp een laatsten blik op zijn boekje, en sloeg het toen met een opgewekte beweging toe.
‘Ja, vader,’ zei hij met iets onverschilligs in zijn stem.
‘Hier is je schrift, Alfred,’ zei mijnheer, ‘er zaten nog twee fouten in, kijk: onmiddellijk moet met twee l's en gij stondt met dt. Je hebt het anders knap gemaakt. - We zullen zeker nu wel een vier in plaats van een drie op het rapport zien, hè?’
| |
| |
Freddy werd rood. O, als vader het eens wist, dat daarginds in het kamertje een ander schrift lag, een schrift van een heel knappen jongen, een vriendje van hem, van wien hij had mogen overschrijven! Als vader het eens wist, dat hij er geen letter zelf van had gemaakt, dat hij alles had afgekeken! Hij schrok er van, toen hij aan zijn rapport dacht. Hoe zou dat er wel uitzien! Den vorigen keer had hij nog een drie voor taal gehad, wat vader al zoo slecht had gevonden; nu kreeg hij zeker een twee, - als 't niet minder was!
Want van dat afkijken werd hij niet veel wijzer, en als hij op school wat moest maken, zat hij er mee. Zijn dictees waren altijd vol fouten en zijn lessen kende hij niet.
Freddy schaamde zich. Hij schaamde zich, omdat zijn vader hem prees terwijl hij hem bedroog!
Hij nam zich voor, beter op te passen, zijn werk zelf te maken, zijn lessen wel te leeren. Misschien dat hij dan nog een drie haalde. - 't Zou anders al te vreeselijk zijn!
En als om te toonen dat hij het werkelijk meende, sloeg Freddy gauw het jaartallenboekje weer open en begon met ernst te leeren.
| |
| |
Het duurde geen half uur of Freddy was klaar en ging heen om het boekje te bergen.
Neen, nooit, nooit zou hij weer zijn werk afschrijven. En zijn lessen zou hij altijd leeren.
Toen hij het schrift van zijn vriendje in handen kreeg, kreeg hij er een kleur van!
O, als zijn vader dát eens zag! Maar het was voor het laatst geweest, - hij beloofde het zichzelf nu vast en stellig.
Toen hij weer binnenkwam, ging hij bedaard bij de tafel zitten. Zijn moeder maakte een boterham voor hem klaar, die hij opat zonder veel te zeggen.
Een oogenblik later ging hij met de beste voornemens naar bed.
|
|