Rowayne weet niet wat hij hoort. Hij rent als een dolle door het huis, springt bovenop een stoel en danst van blijdschap, totdat de stoel in tweeën breekt.
Zo groot is zijn plezier.
Maar nog groter is zijn verdriet en verbazing, als Purrel roept: ‘Ik ga niet! Wat moet ik daar doen? En hoe moet het met de school?’
‘En mijn werk?’, roept moeder, ‘zes maanden is veel te lang, kan het niet korter! Twee weken of zo?’
‘Nee’, zegt vader. Ik heb natuurlijk ook aan school en aan jouw werk gedacht, maar korter gaat niet.
‘Zes maanden!’, mijmert Rowayne. ‘Zes heerlijke maanden in Suriname. Weg van de kou, weg van de plagende kinderen die hem zo vaak naroepen ‘ga terug naar je eigen land!’.