Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 166]
| |
Stemme: Als d'Opperkoning. en Valencienne. of Lalande.I.WAt is ons leeven,
Anders als een rook een damp,
Of een wolke voortgedreeven,
Een haast uitgebrande lamp;
Als een schaduw die men ziet,
Maar die haast verdwynt als niet,
Als een vogel voor onz' oogen
Snelt, die als een schim verschiet.
| |
II.Al 's menschen woelen,
Werken, draaven en beleid,
Al het slaven en krioelen,
Is op aard' maar ydelheid:
Wyl al 't geld en Waerelds goed
Nimmer heelt het droef gemoed,
Maar wel haast hier is vervloogen,
En de ziel maar hinder doet.
| |
[pagina 167]
| |
III.Leert my dan Heere,
Met een geestelyk gezigt,
Hier te wandlen tot uw eere,
Naar uw woord, dat zalig ligt;
Leer my jagen naar den schat,
Die op 't Zalig heilryk pad
Van den Hemel is te vinden,
En een waar vermaak bevat.
| |
IV.Schenk my de kragten,
Door de werking van uw Geest,
Om de Waereld te veragten;
Dat de sonden, die my meest
Drukken, met haar snood geweld,
Door my worden neêrgevelt,
Eer zy myne ziel verslinden,
Als een Christelyken Held.
| |
V.Dat ik dus d'aarde,
Maar als reisiger betreê,
En schat naar haar regte waarde,
Houdend' in 't gemoed den Vreê;
Dat myn hart op Deugd toelegt,
En aan d'aard zich nimmer hegt,
Maar de schatten zoekt hier boven,
My in Christus toegezegt.
| |
VI.Leer my voor 't sterven,
My bereiden tot de dood,
Die geen mensch, wie 't zy, zal derven,
Op dat ik dus buiten nood,
In uw Naam, op goeden grond,
Afwagt dien onmydbren stond,
Als een doorgank om te looven,
U, den Godt van 't Heilverbondt.
| |
[pagina 168]
| |
VII.Laat my myn' oogen,
Sluiten in 't geloove, Heer,
In myn Heiland, wiens vermoogen
My verloste, tot zyn eer:
Op dat ik, met diep ontzag,
In Hem dus ontslapen mag,
En in Hem weêr mag verryzen
Op den allerlaatsten dag.
Einde van het Eerste Deel.
|
|