Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina XXXIV]
| |
Op den Lusthof der Christelyke dank- en beedezangen Door den Heere Daniël Willink.Het keurig breyn en Vlugge Veder
Van Willink vind alomme stof,
Hy gaat van de Yzop tot den Ceder
En zingt met vreugden 's Heeren Lof;
Hy leerd de tyd tot nut besteeden
In Morgen-Middag-Avond-Zang,
In Dag en Weekelyke Beeden,
Naar yeders nood, naar elks belang.
Hy schikt zyn Zang na 't Woord des Heeren,
En leerd den Bidder, dag by dag,
Hoe dat men zal de Godheid eeren
Met ootmoed, ernst en diep ontzag;
Hy wil, eer dat men tot zal treeden
Des morgens vroeg tot Aarts-gewoel,
Dat elk, door Zang en Boedgebeeden,
Gods eer en 's naastens nut bedoel;
Hy eyscht dat voor en na den Eeten
De Geest, door Lofzang, zy verquikt,
Op dat men nimmer mogt vergeeten
Wie deze gaven ons beschikt.
Dan gaat hy weer 't gemoed vermaaken
In 't Wisselbeurtig Jaargety,
Om dus tot wetenschap te raaken
Hoe 't met den mensch gelegen zy;
| |
[pagina XXXV]
| |
Beschoud hy Beeken, Waterstroomen,
Lusthoven, Cierlyk opgepronkt,
Grasryke Weyden, Vruchtb're Boomen,
Zyn Zanglust werd hier door ontvonkt.
Zyn hooge Feest- en Jaargezangen,
Gepast op Christus Kerk en Bruyd,
Trekt yeders Geest met groot verlangen
Na zo Zielstreelend zoet geluid;
Zingd hy van Vreede en goed Gewisse
'T is als een Hemels Choorgezang.
Om aards noch Hemels heil te missen
Houd hy zyn Zanglust in bedwang:
Om nimmer 't Zedig oor te ontstichten,
Maar door Godvrugtig rymgeneugt
Verslagen Geesten op te richten
En elk te wyzen 't spoor ter deugt.
Die 't heilbond Gods met vrucht wil leezen
Die spand hy de Euangely snaar,
Tot schrik van 't ongoddistisch weezen
En vreugd van Jezus Reyne schaar;
Ook Zingt hy hoe Gods uitverkooren
Ontsluyten 's Hemels Opperzaal,
Door 't reyn Gebed, wie meer wil hooren
Zingt hy van 't eeuwig Bruiloftsmaal.
Hy gaat vervolgensGa naar voetnoot* net ontleeden
Des menschen Wankelbaare staat,
Hoe dat elk stryd en word bestreeden
Van Waereld, Vleesch en 't Slangezaad.
Hy Zingt de kortheid onzer dagen,
Wat last de mensch te torsen heeft;
Last, die geen Sterveling kan draagen
Zo 's Hemels hulp geen krachten geeft;
| |
[pagina XXXVI]
| |
Hoe dat hy voortkomt als de bloemen.
En vlugt gelyk een Schaduuwbeeld,
Om nooit op Schepzelglans te roemen
Schoon 't 's Menschen hart en Zinnen streelt:
Hoe Godes Zoon Gods Heyl doet hooren
Aan die den Last der Zonden drukt;
Hoe nimmer Zondaar gaat verlooren
Die Jesus tot zyn Schaapskoy rukt.
Het nedrig hart met vrees belaaden,
Dat beevend 's Heilands Wonden kust,
Verzeekert hy dat Gods genaaden
Noch Liefdevlam noyt werd geblust;
Hy Zingt van 't Avondmaal des Heeren
En toond wat kleed een Christen past;
Om dus ter Tafel af te weeren
Elk onbereide Bruylofts-gast.
'T geluk en 't heyl der laat're daagen
In Joëls Godsspraak ons belooft,
Doed hem Gods Bondkist onderschraagen
Door Zang die Aardsche vreugd verdooft.
Hy Zingt op hoog verheven Toonen
Hoemen verkeerd in Godes huys,
Hoe 't groot bewind van Arons Zoonen
Stierf met den Heiland aan het Kruys.
Hy treft en merg en ingewanden,
Zyn Dichtkonst heeft verborge kragt,
De Geest die Davids snaaren spanden
Bestierd zyn zuyv're swaaneschacht.
'T is waar 'k moet Willinks Tempe roemen
Wyl 't ons veel wond'ren steld ten toon,
Zyn Bloemkrans Paradysvrugt noemen,
Dit Lusthof pronkt met innig schoon.
| |
[pagina XXXVII]
| |
'T verstrekt een Vuurbaak voor de Vroomen
Een spoor na 't nieuw Jeruzalem,
Daar nimmer Wandelaar zal komen
Die hoord na Satans Leugen-stem.
Ik kan myn Zanglust niet bedwingen,
Zy vind te keurelyken stof,
Om niet met hart en mond te zingen
Voor deezen Geestelyken Hof.
Betreed ik Gods gewyde Drempel,
En sla myn Oogen inwaarts om,
Ik zie met Vreugden 's Heeren Tempel
Vercieren door 't Levitendom:
Zy bouwen 't heyligdom des Heeren,
Op 't spoor van Jezus Priesterschaar,
Om dus 't Gemeen Gods Weg te Leeren
Door mond, door pen, door harp en snaar.
Vaar voort Heer Willink met uw dichten,
Elk reikhalst na dit Ziels-kleynood:
De Jeugt en Grysheid zult gy stichten,
En leeven Eeuwen na uw dood.
Herkules Bouman.
|
|