| |
| |
| |
Aan den Christelyken zanger of leezer.
Onder alle de verlustigingen des Geestes, ter verkwikkinge des gemoeds, munt de Zang met haare hartstreelende klanken uit; die haaren oorspronk van den eersten Mensch telt; ontleent of geleert door de Lof-Zangen der H. Engelen, die, als Morgenstarren, vrolyk zongen, en als Kinderen Godts den Heere juichten. Job 38. vers 7. of van het schaaterend gezang der Vogelen en andere aanleidende oorzaaken; van waar zy alle eeuwen doorgeloopen, eindelyk tot die volmaaktheid gesteigert is, waar in men haar nu ziet, en by haare Liefhebberen hoort.
De Digtkunde, eene voortreffelyke Wetenschap, onafscheidbaare Gezellinne der Zangkunst, verschaft haar de vereischte stoffe, waarom zy de waardigste, gelyk de Zang de Oudste, deezer getrouwe Zusteren van ouds her geschat is.
Voortreffelyke konsten, heilzaame oeffeningen, die naar haare waarde gebruikt, voor geene andere wyken, maar ze alle te boven streeven. Door deeze wordt de tyd op eene aangenaame wyze gekort, het hart vervrolykt, de zwaar- | |
| |
moedigheid verdreeven, de Lust opgewekt, de Zinnen gescherpt, de last verligt en alle de beweegingen des gemoeds gaande.
Waarom zy by de blinde Heidenen voor wat goddelyks geächt, en haar kragt een tooverkragt toegekeurt wierd, die de zielen haarer aanhoorderen kluisterde en sleepte waar 't haar geluste.
Orpheus, onder hen, bewoog door zyn zoet snaarenspel, volgens hunne overleveringe, de rotsen en boomen, doende de hertstogten der wilde dieren temmen, als hy zyne vaerszen, vol zedenleer, den menschen gelukkig voorzong, en dus de ruwe plompe verstanden, by rotsen, boomen, en wilde dieren vergeleeken, tot een beschaafdheid der Zeeden bragt.
Plato vondt de Zang nut, om den Burgerstand tot een goeden staat te vormen, waarom de Arkaders hunne kinderen, van de vroege jeugd af, Lofzangen en Liederen vol Goodenroem voorzongen, om ze in goede Zeeden op te kweeken; wyl de Zang, een kragtig tegengift tegen de ruwheid des Natuurelyken verstands, door haare lieffelyke toonen, zig te ligter in de gemoederen invlyt.
De Lacedemoniërs wierden voor eenen gedreigden ondergank, die eens op hunnen Burgertwist gewislyk te volgen stond, door het berugt Harpspel van den beroemden Terpander bewaart.
Van wat vrugt en onnaspeurelyke zoete kragt de Zang onder de Hebreen, van hooger ligt bestraalt, en uitmuntender kennisse begenaadigt,
| |
| |
geweest zy, getuigen ons de gewyde bladeren; men slae, om haare verheevenheid, kragt van taal en zieltroostende waarheid, het boek der Uittocht op, daar ons het merkwaardig Zege-Lied van Moses in het Vyftiende Hoofdstuk geboekt staat, waar in de Man Godts, met gantsch Israël, den Heere, hunnen Beschermer, ter eere juichte, voor hunne gelukkige verlossinge in den doortogt des rooden Meirs.
Het oudste lied van alle liederen waar van eenige gedachtenisze overig is, wert omtrent twee honderd jaaren vroeger gedigt dan Linus, de Thebaner, op de Waereld was; die by de Heidenen voor den Oudsten in Digt-en Zang-kunst geschat en als Leermeester van Herkules, Thamyrus en den Trafischen Orpheus geboekt staat, die de Zang uit Feniçien en Syrien, daar zy al zeer vroeg in gebruik stondt (als uit de Geschiedenisse van Laban en Jakob. Genes. 31 vers 27. blykt) in Griekenlandt zoude overgebragt hebben.
Met wat doordringende zoetheid, liefelyke kragt van taal en overtuigende waarheid, munt dit oude Loflyke Mosaïsche Lied uit! met wat goede ordre en heilige blydschap, laat zich Mirjam, de Profetesse, Moses en Aärons Zuster, hooren, daar de Vrouwen met trommelen en reyen, de Mannen by beurten antwoorden, roemende den Godt Israëls met stem en instrumenten: 't eerste Muzyk van stem met spel, ter eeren Godts gepaart, dat in de H. bladeren te vinden is.
| |
| |
Naast dit vindt men van Moses, behalven den oosten Psalm, onder de harpzangen Davids te zien, zyn dierbaar Lied, Israël ter waarschuwinge voorgezongen, duur bevoolen te bewaaren, van buiten te leeren en dikwils op te zingen: Deuter. Hoofdst. 32. Waar meê de getrouwe Moses zynen heerlyken dienst sloot.
Hoe verheeven klinkt Israëls Lofzang te Beër, voor het water hen van Godt gegeeven. Num: 21 vers 17 en 18.
Hoe lieflyk zingt Debora de Profetesse den Heere ter eeren, by Isrels Zegepraal over zyne Vyanden, onder 't gezegend beleid van Barak haaren Medehelper in de verlossinge van Haar volk. Rigt. 5.
Met wat uitnemendheid is de Zang in de dagen van Eli en Samuel verder opgebouwt!
Hoe zielroerende loofdde Hanna Godt voor de verkreegene Genade van Vrugtbaarheid, in haar Zanglied; by die gelegenheid haare gedagten hooger verheffende, om op te zingen van den Gezalfden des Heeren ende zyn doorlugtig en eeuwigduurend Koningryk. 1 Sam. 2.
Hoe vrolyk wierd David, van het slaan der Filistynen keerende, met Konink Saul door de Israëlitische Vrouwen met gezang en reien, trommelen en muzyk-instrumenten, al Speelende en Juichende ontmoet! 1 Sam: 18. vers 6.
Onder deezen Godtvrugtigen Vorst David steigerde de Digt en Zangkunde in top.
| |
| |
Aan Hem, den eersten Konink uit Judaas stamme, die by Israël wegens zyne gezangen liefelyk was. 2 Sam: 23 vers 1. vonden de Oeffenaars dier konsten een trouwen vader en gunstigen kweeker, hen tot groote achtinge en eere opbeurende; zo dat zommige, op proeven hunner Digt en Zangkunde, tot zyne Raaden, in deezen, wierden aangestelt, met wien zich de Konink verleedigde tot het opstellen en keuren der Gezangen tot den openbaaren Tempeldienst van den Godt Israëls.
Onder deeze liesfelyke Maatschappye waaren, behalven den Konink Israëls, hun Hoofd, Begunstiger en Opperbestierder, door wien de Geest des Heeren sprak, en op wiens tonge zyne reedenen geweest zyn, Heman, een Leviet, uit de Geslachtlinie van Kahath, Zoon van Joël een der Richters te Berseba 1 Sam. 8 vers 2. Kindskind van Samuel den beroemden Profeet en Rigter in Israël, in wien de geest zyns Grootvaders Samuëls herleefde; Een ziender des Koninks, in de Woorden Godts, om den Hoorn te verheffen. 1 Kron. 25 vers 5. een Hoofd onder de Kinderen van Korah, wiens geslagte 1 Kron. 6 vers 33-38. te leezen is.
Van deezen hebben wy nog, tot een gedenkstuk over, den 88sten Psalm.
Naast hem volgt Asaph, meede uit de stamme Levi, uit het Geslachte van Gersom, wiens afkomste breeder 1 Kron. 6 vers 39-43. geboekt staat. Een Zanger by uitnemendheid, ja een
| |
| |
Hoofd der Zangers 1 Kron. 16 vers 5. Een Profeet of Ziender. die aan de handen des Konings profeteerde, 1 Kron. 25 vers 2. en Goddelyke gezangen dichtte. Choorzangen die de Leviten voor den Altaar gebruikten, om den Heere te looven, met de woorden van David, en Asaph den Ziender. 2 Kron. 29 vers 30. twaalf Zangliederen vindt men onder de Psalmen Davids met Zynen Naam in elks opschrift pronken, als Psalm 50. en 73 tot 83. ingeslooten.
Voorts telt men Ethan, die ook Jeduthun genaamt wordt 1 Kron. 9 vers 16. en andere plaatsen. Een Leviet uit het geslachte Merari, welkers Erflot was gevallen in Zebulon en het land over de Jordaan, van wiens afkomste. 1 Kron. 6 vers 44-47. breeder gemeldt staat.
Een Man van groote wysheid, die, nevens Heman, ten voorbeeld gestelt wordt om de wysheid van Salomon te vergelyken. 1 Kon. 4 vers 31. die onder de Zangers, aan de Slinker, gelyk Asaph aan de Regterhand van Heman, in den voorrang, den trein hielpen verheerlyken. 1 Kron. 6. Van hem vind men een overheerlyk Gedenkstukje nagelaten, namelyk den lxxxix Psalm in het gewyde Zangboek.
Deeze Hoofden der Zangers, welker getal, by 't leven van Koning David al, tot 4000 was aangegroeit, als Lofzangers des Heeren met instrumenten. 1 Kron. 23. vers 5. nevens hunne verdeelingen, Chooren, reien en beurtzangen, hunne Musicaale instrumenten, eerste
| |
| |
vindinge en voortgank, met alles, wat daar omtrent merkwaardig is, vindt men in het breede beschreeven door den vermaarden Heere S.v. Til, in zyn leeven beroemd Hoogleeraar der H. Godtgeleerdheid te Leiden, in zyn Digt-Zang- en Speelkunst der Ouden.
't Behaagde Godts voorzienigheid, ook zynen Geest, na David, uit te storten op andere Vorsten onder Israël, om t'zyner eere en 's volks opwekkinge tot zynen dienst, Kerkgezangen en geestelyke liederen te dichten, om, als verheffingen Godts in de keelen zyner Gunstgenooten Psalm 149. Hem te looven, met Psalmen, Lofzangen en geestelyke Liederen. Hier van getuigt, onder veele andere, het geestelyk Bruilofslied van Salomon, den wysten der Koningen, een Zoone Davids; dat Lied der Liederen, profeteerende, van het geestelyk Huwelyk des Heeren Jesus Christus, den Bruidegom, met de Kerke, zyne Bruid, op eene doorluchte wyze afmaalende alle de geestelyke en eeuwige liefdensweldaaden, die de Bruid, de Kerke, van Hem, haaren Bruidegom, te wagten hadde. Mitsgaders de voornaamste Lotgevallen, die 'er in de Kerke des N.T. zouden voorvallen, van de eerste tot de laatste komste van dien gezegenden Bruidegom.
Behalven dit Hooglied had deze wyste aller menschen, Duizend en vyf liederen gedigt, en Drie duizend Spreuken gemaakt, nevens andere
| |
| |
Schriften, 1 Koning. 4 v. 31 tot 33. Een blyk dat onder zyne bestieringe deeze konsten in vollen bloey stonden. 't Behaagde ook Godt den Heere 2 Kron. 5 vers 11-14. by het gejuich der Leviten, 't geschal der trompetten, en liefelyk geklank der Muzykinstrumenten, roemende Zyne goedertierenheid en weldadigheid, in eene wolke, neder te daalen, ende dus met zyne Heerlykheid, den nieuwgebouwden Tempel van Salomon, als het Huis Godts, te vervullen.
Ende zelfs wanneer naderhand deeze konsten, met het verval van den Levitischen Godtsdienst, onder afvallige Koningen, scheenen te verslenssen, schikte de Heere telkens wederom op nieuws Godtvruchtige Vorsten die den vervallen Godtsdienst ende daar onder ook het Heilig Psalmgezang herstelden.
Dus beval de godtvrugtige Konink Hiskia dat men den Heere zoude looven met de woorden Davids, ende Asaphs des zienders. 2 Kron. 29 vers 25-30.
En de niet min godtvruchtige Josia, brengende de zangers, de zoonen Asaphs, in hunne Standplaatsen, naar den gebode Davids, ende Asaphs, ende Hemans, ende Ieduthuns, des Zienders des Koninks 2 Kron. 35 v. 15. Dus zag men by de wederopbouwinge des Tempels van Zerubbabel Zoone Sealthiels, ende Jesua, den Zoone Josadaks, met de overige hunner Broederen, de gronden des gebouws leg- | |
| |
gen onder het geluidt der instrumenten van de Priesteren ende de Leviten, Asaphszoonen, naar de instellinge Davids; zingende by beurten, om den Heere te looven en te danken, en juichende over des Heeren goedheid en weldadigheeden Ezra 3 vers 8-11.
Dus droeg de Godtlyke voorzienigheit zorge voor deeze loffelyke oeffeningen in haaren H. Dienst, alle de tyden der Kinderen Israëls door, om niet te melden van de Gedigten en Gezangen des Profeeten Jezaia, Jeremia, en anderen, tot de welaangename dagen des Nieuwen en beteren verbonds, toen het Lichaam der Schaduwen, de Heiland der Waereld, inden vleesche verscheen, die Godt is te pryzen tot in alle eeuwigheid, Rom. 9 v. 5. by welkers menschwerdinge en geboorte uit de H. Maget Maria, de H. Engelen, met Hemelsche Lofzangen, Godt in de hoogste Hemelen eere zongen, Vreede op aarde, den menschen een welbehagen, verkondigende deeze Zielsaangenaame maare aan de Nederige Herderen in de Landstreeke van Bethlehem. Luc. 2.
Om van den Lofzang des Profeeten Zacharias, Vader van den H. Johannes den Dooper, den Voorlooper des Messias, waar in 's Mans vast Geloove heerlyk uitblinkt, niet veel aan te haalen, en de kortheid in deezen te bevlytigen, slae het oog op den doorluchtigen Lofzang der gezeegende Moedermaagd Maria, waar in haar Geloove en Godtsvrugt tevens uitmunt, erkennende de Barmhertigheid des Hee- | |
| |
ren van geslachte tot geslachte, over alle de geenen die Hem vreezen, en zynen kragtdadigen arm, die de Hoogmoedigen in hunnen gedagten verstrooit, die de Magtigen onttroont, verhoogende de Nederigen, die de Hongerigen met Goederen vervult en de Ryken ledig wegzendt, die Israël gedagtig is naar zyne barmhertigheeden, gelyk Hy tot de Vaderen gesprooken hadde. Luc. 1 vers 46 &c.
Als meede op den Lofzang van den Rechtvaardigen Simeon, den Verwagter der vertroostinge Israëls, die den gezeegenden Heiland in zyne armen drukkende, Godt loofde voor de Zaligheid, welke Hy allen Volken in dit kindeken bereidt heeft. Voeg by deezen de belydenisse der Profetesse Anna, spreekende van Hem tot allen die de verlossinge in Jerusalem verwagteden. Luc: 2 vers 28. en 36.
Zo loofden de Discipelen des Heeren, by zyne intreede te Jerusalem, Godt, met groote stemmen van weegens zyne krachtige daaden, die zy gezien hadden. Luc. 19 vers 37.
Ook stonden de Lofzangen, ten tyden des Zaligmakers, by de Jooden in hunne Paaschmaaltyden noch in gebruik. Want als de Heere Jesus, met zyne Apostelen den Lofzang gezongen hadden, gingen zy uit naar den Olyfberg. Matth. 26 vers 30. en andere plaatzen meer.
Deeze heerlyke zielsoeffeninge in het stuk des Godtsdiensts, wierd door de H. Apostelen de eerste Christen gemeente sterk aangedrongen,
| |
| |
gelyk den H. Paulus aan de Gemeente van Korinthen, Epheesen en Kolossen leeraart.
Hier in hebben ook veele voortreffelyke mannen in het eerste Christendom geyvert, welker Lofzangen en Zeededigten, ter bevestiginge der Waarheid en verdeediginge der H. Leere, tot geen kleenen luister der kerke, noch geringe stichtinge der Ledemaaten strekten. Want, behalven veele onder de Grieken, als Gregorius den Nazianzeener bygenaamt den Godtgeleerden en anderen, vindt men ook veele onder de Latynen, en onder deeze Aurelius Prudentius, die ten tyde des Keizers Valentinianus den 2 den, en den grooten Theodosius zyne Christelyke Gezangen in het ligt bragt, onlanks door den Heere G. Kempher in een keurig Nederduitsch kleed gestooken, den godtvrugtigen Nederlanderen tot gebruik.
Dus schreef Boëthius, zyne Vertroostinge der Wysgeerte, meer dan eens, en laatst zeer gelukkig met cierlyke vaerszen, door den Eerwaarden Heere Gargon, Bedienaar des H. Euangeliums te Vlissingen, vertolkt.
En dus zyn 'er niet alleen Mannen, maar ook Godtvrugtige Vrouwen, als tweede Mirjams en Deboraas, onder de dagen des N. Testaments, verwekt geweest.
Onder deeze teltmen Proba Falkonia, eene godtvrezende Vrouwe, en Eudoxia, huisvrouwe van den jongen Theodosius, een godtvruchtige keizerin.
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
Dit dichten der Lofzangen ter eere van Christus, nam zo luisterryk toe, dat de glans daar van in de oogen der Ketteren te sterk blonk, waarom zy, gelyk Paulus de Samosatener, berugt in de Gemeente van Antiochiën, als ook Juliaan en anderen toeleidden, als Vyanden der waerheid, om dezelve te verdonkeren of t'eenemaal uit te dooven. Ende, op dat de Ketteren geen aanleidinge mogte gegeeven werden, hunne dwaalingen in gezangen voor te stellen, wierdt door de kerkvergaderingen van Karthago, en naderhand door anderen opentlyk verbooden, geen Christelyke lofzangen uit eige beweegingen te digten. Waar van daan de gewoonte van in de huizen, met de Huisgezinnen der Christenen, behalven het Psalm- en Lofzang zingen in de openbaare Gemeente, zo zeer is door gedrongen, dat zy ter Godsdienstige oeffeninge, by het opzeggen der Geloofsbelydenisse en het leezen der H. Schrift, den Allerhoogsten met gebeden en Lofzangen, op gezette uuren des daags verheerlykten.
Hier in zag men hen des morgens, by zonnenopgang beezig, gelyk des middags voor en na den Maaltydt, en des avonds, het Huisgezin byeen geroepen zynde, by hunne nachtgebeeden, de Dankzeggingen doen, ja, dat meer is, omtrent den middernacht, wanneer men opstondt om gebeeden en lofzangen te doen.
Immers deeze Godtsdienst ging zo verre, als W. Cave uit Hieronimus verhaalt, dat men
| |
| |
over het veld gaande, den Ploeger zyn Halelujah, Looft den Heere, den Maayer zyne Lofzangen, en de Wyngaardenier de Psalmen Davids hoorde zingen.
Dus droegen zich de eerste Christenen in Openbaare vergaderingen, in hunne huizen, op het veld, by hunnen arbeid, des morgens, middags, avonds en middernagts. Geen wonder. want oordeelde zelfs eens Epictetus, een Heiden, onder de Heidenen. Dat 'er voor den mensch niets betaamelyker is dan de Godheid te pryzen, roemen, en voor hare beweezene weldaaden te danken; dat het de Delvers, Ploegers en Spysnutters betaamt, Godts eer met een Lofzang te zingen; wyl Godt groot is, die alle de middelen ter bebouwinge van het aardryk beschikt; Christelyke Leezer! hoe veel meerder betrekkingen, wat zwaarder gewigt der verplichtinge, legt'er dan niet op ons en op alle Belyders des Christelyken Godsdiensts, die Godt, door zyne genade, in de gangen zynes Heiligdoms kennen, weetende dat wy zyn maaksel zyn, geschaapen in Christus Jesus tot allen goeden werk, om te zyn werktuigen van zyn lof en heerlykheidt.
Looft dan, gy knechten des Heeren, looft den Naame des Heeren. De Naame des Heeren zy gepreezen van nu aan tot in der eeuwigheid. Van den opgank der Zonne af, tot haaren nedergank zy de Naame des Heeren gelooft. Psalm 113. v. 1-6.
| |
| |
Ende wie zoude den Heere niet looven, want het komt Hem toe. Ierem. 10: vers 7.: daar zo veele ontelbare reedenen, als scherpe spoorslagen, ons toe aan zetten, want
1. | Hy is een Heilig Godt. Openb. xv vers 4. |
2. | Een Konink der gantscher Aarde, Psalm xlvii vers 7. en 8. |
3. | Die grootmagtig is, vreeslyk van daaden, wiens grootheid ondoorgrondelyk is. Psalm cxlv. vers 3 tot 6. en lxxxix vers 9. |
4. | Een Vader der Weezen, en Een Rigter der Weduwen, Godt, in de woonstede zyner Heiligheid. Psalm lxviii vers 6. |
5. | Wiens doen is Majesteit en Heerlykheidt, wiens Gerechtigheid bestaat in der Eeuwigheid. Psalm cxi. vers 3. |
6. | Onze en onzer Vaderen Godt, Exod: xv. 2. |
7. | Onse Sterkte, Heil en Schild. Psalm 28 v. 7. |
8. | Die Goed en lieflyk is. Psalm cxxxv. 3. |
9. | Barmhertig, Lankmoedig, en genadig. Psalm ciii. vers 8. |
10. | een Godt, die ons geschaapen heeft, Psalm cxlix vers 2. ende op eene heel vreesselyke wyze wonderbaarlyk gemaakt heeft. Psalm cxxxix vers 14. |
11. | Die ons diergekocht heeft. 1 Corint. vi. 20. |
12. | En onze ongerechtigheid vergeeft, die onze krankheeden geneest, ons Leven verlost van het verderf en kroont met goedertierendheid en barmhertigheeden. Psalm ciii vers 2-4. |
13. | Die ons zegent met alle Geestelyke Zege- |
| |
| |
| ningen, die ons uitverkooren heeft voor de grondlegginge der Waereld, en verordineert ter aanneeminge tot kinderen, tot prys der Heerlykheid zyner Genade. Ephesen 1 vers. 3 enz. |
14. | Een Godt van volkoomene zaligheidt Psalm lxviii vers 20 en 21. |
15. | Dic alles is in allen, uit wien, door en tot wien alle dingen zyn, die de Eere en de Heerlykheid toekomt, tot in Eeuwigheidt. Rom: xi. vers 36. |
Zie daar, Godtvruchte Zanger, en Leezer, eenige kleene staaltjens van dat groote Lichaam der drangreedenen, die ons verplichten en opspooren om den levendigen Godt te verheerlyken, en het zy dat wy eeten het zy dat wy drinken, ofte iets anders doen, het alles te doen ter eere van Hem, van wien alles, als Oorspronk en Onderhouder van alles afdaalt.
Dat wy Hem dan looven, en zynen Naame Psalmzingen terwyl wy noch zyn. Psalm cxlvi. vers 2. Het zy.
1. | op de Zee, op de Eylanden, in de Woestynen, in Steden en Dorpen, want de overaltegenwoordige Godt is over al. Iez. xlii. 10. |
2. | In de openbaare Gemeente. Psalm cxlix. 1. |
3. | In het byzonder in de Huizen, de Tenten der Rechtvaerdigen. Psalm cxviii. vers 15. |
4. | Met onze huisgenooten, en met malkanderen. Coloss. iii. vers 16. |
5. | In Gezelschappen, wanneer men te zamen komt. 1 Cor. xiv. vers 26. |
6. | By de maaltyden. Deuter. viii vers 10. |
| |
| |
7. | En alleen. Jacob v. vers 13. is iemandt goeds moeds? dat hy Psalmzinge. |
8. | Des Morgens en des Avonds. Psalm xcii. vers 2 en 3. en cviii. vers 3 in den Dageraad. |
9. | Zelfs des Nachts. Psalm xlii. vers 9. |
10. | En van Dag tot Dag. Psalm cxlv. vers 2. |
11. | Zevenmaal daags, met David. Psalm cxix. 164. |
12. | Ja, geduuriglyk Psalm xxxiv. vers 2. |
13. | Ende terwyl men noch leeft, en gezond is. Psalm cxlvi vers 2. |
Wel aan dan, laat ons onze Zangen paaren met instrumenten; Psalmsinget den Heere met de Harpe, met de harpe, en met de stemme des gezangs, met trompetten en bazuinengeklank. Psalm xcviii. vers 5 en 6. dog dat het geschiede
1 | in den geest en met verstandt. 1 Kor. xiv. vers 15. Ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met verstand zingen. |
2. | Met hart en ziele Psalm ciii. Vers 1. Looft den Hëere myne ziele, en al wat binnen in my is zynen Heiligen Naame. |
3. | Ende dit alles, met dankzegginge, in en door Jesus Christus. Dankende Godt in alles. Want dit is de wille Godts in Christus Jesus over u. 1 Thessal. v. vers 18. |
Hier toe zyn door Godts voorzorge en werkinge zynes H. Geestes, de Psalmen beschreeven, en in de Kerke bewaart, waar in men, als in een kostelyke Schatkamer, alle de Juweelen, en Zielsmedicynen, voor elks gebrek, naar elks staat en gelegenheid, vinden kan.
| |
[pagina XXIII]
[p. XXIII] | |
Uit deezen waaren, naar het getuigenisse der Jooden, eenige geschikt om, yder dag der weeke, onder Israël gezongen te werden; immers dit is klaar, dat de Psalmen verscheidenlyk gezongen zyn, naar de tyden en gelegenheeden die zich aan de Kerke voordeeden, wyl 'er zommige op droevige, andere op klagende, schreyende, en wederom op vrolyke en juichende gemoedsbeweegingen gepast zyn, gelyk zy heeden noch, door Godts goedheid, by ons, in de dagen des N. Testaments, zo in openbaare Gemeentens, als in byzondere huisgezinnen en by enkele Persoonen, met vrucht, in gebruik zyn.
Hier by kommen de Geestelyke Liederen en Gezangen, van tyd tot tyd, door godvruchte Mannen, ter eere Godts en 's Naasten stichtinge in de Waereld gebragt, onder welke verscheidene zyn die door de veelvuldige herdrukkingen, klaare blyken zyn van haaren welkomst en aangenaamheid, onder de geenen, die den Heere vreezen.
Op dit heerlyk spoor, en naar zo veele voortreffelyke voorbeelden, koome ik, Godtvruchte Zanger en Leezer, hoewel met veele beschroomdheid, gespoort en aangezet door eenige myner waarde Vrinden, met deezen Lusthof voor den dag; die in twee byzondere perken gedeelt is. In het eerste vindt men Morgen-Avond-en dagelykse Zangen, daar na tyd-Feest-Persoonlyke en andere liederen; in het
| |
| |
tweede gedeelte, den nietigen Mensch, de Noodiginge van Christus, de verlegenheid des Zondaars, Christus verzeekerende genade, des Zondaars overgifte en Dankzegginge met andere Zangen, betrekkelyk op het H. Feest van het Hoogwaardig Avondmaal onzes Heeren Jesus Christus, met eenige Psalmen Davids, voor, onder en na het H. Nachtmaal in de Kerke gebruikelyk, door my op nieuw, naar Datheens Zangtrant berymt: alles volgens eenen welgeschikten Bladwyzer, als een Lyste der Bloemen, achter deezen Lusthof te vinden: en waar van reeds eenige, voor deezen, agter mynen Bloemkrans gedrukt zyn.
Gebruikt dit, Waarde Zangers, tot verkwikkinge, versterkinge en geestelyk Cieraad, terwyl ik hoope, dat gy het gebrekkelyke en zwakke, in deezen, naar den aart der liefde duiden zult, en de ingesloopene drukfeilen verbeeteren; wenschende dat Gy, naar deezen, eens zult overgebragt worden in dat eeu wigduurende Hemelshof hier booven, om met de Uitverkoorene, Geloovige, Gerechtvaerdigde en Verheerlykte Zielen, den Waarachtigen, Eeuwigen en Drieëenigen Godt te looven en pryzen in eene zalige en altydduurende Heerlykheid. Amen. |
|