Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5
(1841)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
Wapendichten op sommige ridders,
| |
[pagina 104]
| |
landschen herauld van T. De RouckGa naar voetnoot1. Vier andere regels komen er ook nog voor in de Batavia Illustrata van S. Van Leeuwen, bladzyde 1007: zy worden daer aengehaeld als overgenomen uit een out schrift van den jare 1409. Voor zoo verre ik echter wete zyn deze stukken nergens geheel door den druk gemeen gemaektGa naar voetnoot2. Zy worden, in het handschrift, voorafgegaen door de volgende woorden (slechts gedeeltelyk te vinden by Matthaeus, III, bl. 232): ‘Ende in dezen stride bleven doet Vc gewapentGa naar voetnoot3, daer dees vij die vormaerste af waren, die hier verwapent sullen staen, ende .vij. dier vermaerste riddren, ende veel ander riddren. Item ons seit CatoenGa naar voetnoot4 dat huegelikenGa naar voetnoot5 is dat een sterve voer zijns zelfs properlic goet, als dees edel prince dede. Ende oic vinden wijt in den Spieghel historiael dat Vrieslant zoude wezen des graven rike toter Lauwairts toe; want die Spiegel entie Cronike sullens wy volgen.’ Nu sal ic u overslaen
In corten rime, ende doen verstaen
Die vij baenroetsen, wie sy waren.
God ontferme der leyder marenGa naar voetnoot6!
5[regelnummer]
Den besten here set ic voren:
Hy droech gout, van keelGa naar voetnoot7 iij horen:
| |
[pagina 105]
| |
Van silver waren si gebondenGa naar voetnoot1.
Manlijk sach menGa naar voetnoot2 tallen stonden,
Als hem last op quam oft nood.
10[regelnummer]
Dees is ten vriesen bleven doot.
Die here van Hoerne.
DanderGa naar voetnoot3 droech den scilt van keel;
Een leeu daerin, tot menigen speel:
Van silver was hy noch min no mee.
Sijn doot doet noch den menigen wee.
15[regelnummer]
Den derden here ic niet en heleGa naar voetnoot5,
Hy droech gout, een bendeGa naar voetnoot6 van kele;
| |
[pagina 106]
| |
Hy was bekint wel mitten heren,
Ende leefder al sijn tijt in eeren.
Den vierden baenroots sult ghy horen,
20[regelnummer]
Van conincx Willams slechtGa naar voetnoot2 geboren.
Hy droech den scilt van goude,
Een leeu van keel, die ridder boudeGa naar voetnoot3,
Ende in die borst een silveren rat.
Men vantten niet in Vlaenderen mat.
| |
[pagina 107]
| |
25[regelnummer]
Den vijfsten suldi dus verstaen:
Hy droech van keel doergaen
Een faesGa naar voetnoot1 van silver gebisanteertGa naar voetnoot2.
Van goude so wast geblaseneertGa naar voetnoot3.
Die seeste ridder drouch den scilt
30[regelnummer]
Van silver, doe hy voer hilt,
Van keel twee baren getinneertGa naar voetnoot5,
In dien dat ghijt te weten geertGa naar voetnoot6;
Een maerle int hooft van den scilde,
Van sabelGa naar voetnoot7 droech die ridder milde.
Die here van Asperen.
| |
[pagina 108]
| |
35[regelnummer]
Die sevende baenroots, wet voer waer,
Droech den scilt van silver claer,
Een leeu van kele ramphandGa naar voetnoot1,
Van lasuer getandeert een rant.
Den eerstenGa naar voetnoot3, suldi dus verstaen,
40[regelnummer]
Die dede den roc van sabel aen,
Thooft van silver, ij staken van kele;
Men vint nu sijns gelike niet vele.
Op elke stake een sterre van goude
Van vijf tacken, alst wesen soude.
| |
[pagina 109]
| |
45[regelnummer]
Nu seldy den anderen hoeren.
Sint hy spien vergulden sporenGa naar voetnoot1
Wart hy in wapene niet versaecht:
Hy heeft mit sinen liveGa naar voetnoot2 bejaegt
Dat men hem na der doot sal geven.
50[regelnummer]
Hy droech van silver in sijn leven,
Een leeu van keel daer op gemaelt:
Hy heeftet mitten live betaelt.
Den derden soudic noode vergeten:
Hy droech van goude, doe ic u weten,
55[regelnummer]
Van sabel mit drien keperijnGa naar voetnoot4.
Aldus weet ghy die wapen sijn.
| |
[pagina 110]
| |
Nu willic u den vierden noemen,
Den huesschenGa naar voetnoot1, trouwen, enten vromen:
Hy droech van goude, daer in geset
60[regelnummer]
Een arnGa naar voetnoot2 van keel, ic wil ghijt wet.
Hy hadde besocht menich aventuer.
Een baren steelGa naar voetnoot3 van lasuer,
Gevoet, ghebecGa naar voetnoot4 was die arn
Van lasuer, ic noempt u gharen.
65[regelnummer]
Die vijfste wapende hem van goude,
Een leeu van keel alst wesen soude;
Van silver een baren steel:
Dit waren sijn wapen al gheheel.
| |
[pagina 111]
| |
Hoirt den zesden ridder coen:
70[regelnummer]
Hy droech den schilt beneden groen,
Een faes van gouden, die ridder milde;
Toverste van sinen scilde
Dat hy drooch, des benic wijs,
Dat was een hooft van GomegijsGa naar voetnoot1.
75[regelnummer]
Hoirt den sevenden, oft ghy moocht:
Het was een ridder van grooter doocht,
Hy drooch van silver, aldaer binnen
Van keel twee baren al van tinnenGa naar voetnoot3,
En van lasuer eenen rant,
80[regelnummer]
Getandeert, die hy aen hem bant.
Daer en bleven geen baetselereGa naar voetnoot4
Effen menichGa naar voetnoot5 in al den heere,
Dair men meer scaden aen coos
Dan doe men dees seven verloos.
| |
[pagina 112]
| |
Vint mense beter, ende kan mense prisen,
Ende machment mitter waerheit wisen,
Op datGa naar voetnoot1 riddren ende knecht
88[regelnummer]
VolgenGa naar voetnoot2, so houdict over recht.
J.F. WILLEMS. |
|