Voorwoord
Bij een nauwkeurige herdruk van de Apologie wenscht de uitgever niet een inleiding die de lezing zou vergemakkelijken en de beteekenis die het geschrift bij zijn eerste verschijnen had, zou aanwijzen, maar alleen een voorwoord om opmerkzaam te maken op de waarde die het ook thans nog heeft.
De uitgever neemt dus aan dat als die waarde maar eens bevestigd wordt, of in het geheugen wordt teruggeroepen, menigeen het aandachtig lezen zal en het dan ook zonder verdere voorlichting, zoowel naar zijn inhoud als naar zijn oorspronkelijk tijdsbelang, zal kunnen verstaan.
Het is een moedige meening; maar hoe meer ik er over nadenk, hoe meer ik vind dat ze niet te vermetel is.
Het is een oud, een zeer oud stuk, dat hij ons onveranderd, alleen niet met de gotische letter waarmee het in 1581 gedrukt werd, wil aanbieden. Het is een strijdschrift, een staatkundig pamflet, zooals er tallooze hier te lande geschreven zijn. Maar welk een strijdschrift! Hoe belangwekkend door de kracht van zijn stijl, hoe boeiend door de persoonlijkheid die erin geschilderd wordt!
Als men de Ban of Proscriptie leest die het vorig jaar Parma op herhaalde aandrang van Filips had laten uitgaan, dan verbaast men zich minder over de klaarblijkelijke onjuistheden in de tenlastelegging (de beschuldigde was immers juist de man die in de oogen van de spaansche koning geen goed kon doen; en ook in de Apologie staan onjuistheden) als wel over de kleinheid van geest en de stijlloosheid waarmee dit kanselarij-gewrocht werd opgesteld. Het is een erbarmelijk staatsstuk. Terwijl het wordt uitgevaardigd door de grootste koning van de Christenheid en het klad ook inderdaad door hemzelf gelezen en gewijzigd is, blijkt de opsteller een klerkeziel, niet alleen waardigheid-loos, maar zoetsappig, een man van gering en huichelachtig braafheidsvertoon, evenmin in staat een tegenstander recht te doen als hem hoog te haten, en, voor zooveel zijn penvoering aangaat, een wawelaar in boergondische rechtstermen.
Tegenover dit stuk (dat men uit de aanhalingen in de Apologie voldoende kennen kan) stelde Oranje zijn antwoord, toegericht aan de Generale Staten. Oranje, - dat wil zeggen de man die geacht wordt het voor hem te hebben op schrift gebracht: zijn hofprediker, raad en vertrouwde, de fransche predikant Pierre Loyseleur de Villiers.