| |
| |
| |
| |
[Jan Klaassen]
De goede Sint had op een nacht,
Aan Truus en Piet veel moois gebracht.
Truus kreeg drie poppen wonderfijn:
Een kleine Baby in't satijn,
Een inboorling uit Suriname,
En een Japansche jonge dame.
Piet, die ook braaf had opgepast,
Kreeg van den Sint een poppenkast
Jan Klaassen was er met zijn boutje,
Katrijntje, mager als een houtje,
En onder heel veel andre snaken,
Waarmee vriend Piet zich kon vermaken,
Ook een matroosje, 't hoedje rond,
En met een pijpje in zijn mond.
| |
| |
| |
| |
Dat was een pret, dat was een pret!...
Ze wilden bijna niet naar bed,
En droomden maar den heelen nacht
Van wat de Sint hun had gebracht
En's andren daags ging 't eerste stuk:
Dat was niet mis, Piet had geluk-
Jan Klaassen speelde voor komiek,
Truus en haar poppen was 't publiek,
Ook Dolly keek naar Trijn en Jan,
Als snapte zij er alles van.
| |
| |
| |
| |
Maar toen de Zomer kwam in 't land,
Ging heel de poppenboel aan kant.
De kindren, dienaar buiten gingen,
Ze speelden nu met andre dingen;
Want Trijn en Jan en zijn kornuiten
Ze gingen Zomers niet naar buiten,
Op zolder achter een beschot
Daar sliepen ze als een marmot.
| |
| |
| |
| |
De zon bescheen door 't kleine raam
De inslaapgeraakte poppen kraam.
Ze keek heel vroolijk 't venster in,
Streek langs Jan Klaassens neus en kin
En eensklaps rekte onze guit
Heel gemelijk de leden uit,
En keek verwonderd in het rond
Naar't slapend volkje op den grond
| |
| |
‘Het is vervelend’ zei baas Jan,
‘Dat ik met niemand praten kan.’
‘Komt wordt reis wakker jongelui!
Ik geef van't slapen ook den brui!
Jelui slaapt toch maar voor de leus!’
Met tikt hij Baby op haar neus,
Trekt 't Surinaampje bij haar been,
Strijkt over Trijntjes wangen heen,
Geeft den Matroos een flinken schop,
En maakt zoo wakker iedre pop.
| |
| |
| |
| |
‘Kom Trijn! zegt Jan ‘komt kameraden’
‘Komt maken wij een promenade,’
‘In 't Hollandsch noemen ze zoo'n ding,’
‘Zooals Je weet, een wandeling.’
En deftig liepen toen de poppen
Den zolder op met wijze koppen.
| |
| |
| |
| |
‘Wat dunkt Je’, zei Jan tegen Frans.
('t Matroosje) ‘nu reis van een dans?’
Nu daarin hadden allen pret,
En deftig ging een menuët:
Dat deden ze naar d'ouden trant
Een luchtig Patertje-langs-den-kant
| |
| |
| |
| |
De poppen vroegen toen aan Fransje,
Hen te pleizieren met een dansje.
En hij, gevleid door de invitatie,
Danst de oude horlepijp met gratie.
Door al dat leven en die praatjes
Komen de muizen uit hun gaatjes,
En kijken met verwondering.
Naar alles, wat gebeuren ging.
| |
| |
| |
| |
Frans had, dat zag een ieder ras,
Een malle streek op zijn compas:
Stil sluipt hij heen en pakt bedaard
Zoo'n heel klem muisje bij den staart,
En zet het één, twee, drie, hoe naar,
De bruine juffer in het haar.......
Met een van schrik wijd open mond
Valt 't Surinaampje op den grond.
| |
| |
| |
| |
Dat gaf een algemeenen schrik.
Frans maakt gebruik van 't oogenblik,
Dat de andre lui niet op hem letten,
En kruipt stil tusschen de briquetten.
Jan knielt bij't Surinaampje neer,
Schudt haar voorzichtig heen en weer...
Een klacht... een zucht... en nog een snik,
En... ze is gestorven van den schrik.
| |
| |
| |
| |
Toen men een beetje was bekomen,
En 't arme schaap had opgenomen.
En men dat lieve en dat brave
Kind tusschen turven had begraven.
En men terugkwam, droef en naar
Toen dacht men aan den moordenaar.
De Diender, Jan en de andre vrinden,
Ze gaan op zoek om Frans te vinden.
| |
| |
| |
| |
In 't hoekje zien ze dra den guit.
De diender haalt hem fluks eruit
En bindt hem zooals het behoort
De handen samen met een koord
| |
| |
Hier zit Jan Klaassen ongewoon
Als rechter deftig op zijn troon.
Frans, bibbrend over al zijn leden.
Hoort heel eerbiedig naar zijn rede.
Hij heeft 't gedaan zegt Kee Japan,
De muisjes weten ook ervan
En zeggen alle ‘Ja 't is waar,
Frans, Frans, die is de moordenaar
Hm!’ zegt Jan Klaassen 't is gewoon,
‘Dat boontje steeds komt om zijn loon,
En 't is nu zeker en gewis,
Dat de matroos Frans schuldig is!
Zoo hebben we ons dan niet vergist
Dus straffen wij hem met de kist!’
| |
| |
| |
| |
Vol schrik kijkt elk zijn buurman aan;
Ook Frans staat bevend en ontdaan,
Alleen Jan Klaassen onverstoord,
Zegt: ‘mannen, komt je hebt 't gehoord’
‘'t Spijt me erg voor onzen kameraad,
Maar straf volgt altijd op het kwaad.’
En nauwlijks heeft hij dit gezegd,
Of Frans wordt op de kist gelegd.
| |
| |
| |
| |
Krrrak!... bons... opeens vliegt daar heel boos
Een zwarte nikker uit de doos..........
De muizen springen weg van schrik,
Jan Klaassen kijkt met starren blik,
En alle vrienden in het rond,
Ze vallen doodsbleek op den grond.
En niet een enkle zonnestraal,
Die één weer bracht op zijn verhaal
| |
| |
| |
| |
Voorbij was de vacantietijd,
En hadden z' ook een beetje spijt,
Toch gingen Truus en Piet nu sterk
En opgewekt weer flink aan 't werk.
En 's middags na den eersten dag
Op zolder men de kindren zag.
Verwonderd keken ze in het rond
Naar 't poppen volk daar op den grond
Wat in hun afzijn was geschied,
Ze raadden 't met hun beiden niet.
| |
| |
| |
| |
En nooit had iemand, op mijn woord,
Er ook maar 't minste van gehoord,
Had niet een kleine muize held
Het stilletjes aan Oom Ben verteld
Oom Ben schreef op wat 't muisje zei,
En teekende er de prentjes bij.
|
|