'Inleiding'
(1906)–B.W. Wierink– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |
InleidingHet bestaan van de Vereeniging ‘Kunst aan het Volk’ en eene Tentoonstelling van ‘Kunst in het Kinderleven’ zijn voorzeker wel bewijzen, dat de kunst helaas in onze tegenwoordige maatschappij met kunst-en vliegwerk en dus heel kunstmatig op de been moet worden gehouden, dat ze als iets heel bizonders wordt beschouwd, iets heel aparts, dat met voorbedachten rade moet worden aangebracht, en niet als iets heel natuurlijks, dat aan ieder voorwerp, aan elke woning, aan ieder kleedingstuk eigen diende te zijn. De kunst heeft zich in de laatste twee eeuwen in zoo'n wonderlijk pak gestoken, dat ze maar alleen voor enkele personen of standen in de maatschappij zichtbaar schijnt te zijn, en dat er dus ook eene bepaalde Vereeniging noodig blijkt, om kunst aan het volk te brengen. Is het eerste een treurig verschijnsel, 't laatste, het ontstaan van vereenigingen, die kunst tot gemeen goed willen maken, is, de gegeven omstandigheden in aanmerking genomen, voorzeker toe te juichen, veel dat anders slechts door enkelen te genieten was, komt zoo onder de oogen van velen, terwijl op veel dat licht onverschillig werd voorbijgegaan, met nadruk de aandacht wordt gevestigd. Thans worden we door de Vereeniging ‘Kunst aan het Volk’ in de gelegenheid gesteld, kennis te nemen van veel dat gedaan is om kunst aan het kind te geven, voornamelijk in de voorwerpen, waarmee het kind speelt, in de wandplaten op school en in de prenten en schoolboeken. Was alles in orde, dan was natuurlijk de geheele omgeving van het kind schoon, en was dus ook hier het afzonderlijk aanbrengen van kunst overbodig. Deze bewering, ik behoef 't U niet te zeggen, is volstrekt niet nieuw, en sedert jaren door mannen van naam met volle overtuiging gezegd en neergeschreven; - maar helaas, ook al weer, als iets heel idealistisch beschouwd, en als zoo veel zeer eenvoudige en natuurlijke goede dingen genoemd als iets onmogelijks en onbereikbaars. Gelukkig zijn er verblijdende teekenen, die wijzen op eene langzame verbetering, o.a. in de kunst op straat, | |
[pagina 13]
| |
in den goeden zin des woords, ik bedoel in de bouwkunst, een kunst zeker voor ieder, die ze maar zien wil en zien kau, en vooral ook in de kunst toegepast op gebruiksvoorwerpen. En wanneer de architectuur en de kunstnijverheid maar sterk genoeg zijn, zullen ze invloed gaan uitoefenen op andere kunsten (zal ik nu voor ditmaal maar schrijven) zonder deze daarom tot slavin te maken. We zien nu al dat er groote trekken van gemeenschap beginnen te komen in de bouwkunst, de kunstnijverheid, de kunst van boekversiering en de kunst in het kinderleven. In het speelgoed vooral op deze Tentoonstelling valt die eigenaardige familietrek niet te miskennen. Bij vele der speelgoedinzendingen is een sterk streven waar te nemen naar echtheid, karakteristieke vormen, eenvoudige goede lijnen en schoone verhoudingen. En al is het soms bij een streven gebleven, het streven zelfs in de goede richting is reeds veel en zal voorzeker tot een bereiken leiden. Het aardige dat de houten soldaatjes en arkbewoners van vroeger hadden en dat met het leelijke karakterlooze tinnen gedoe verdwenen was, is hier weer in eere hersteld. 't Karakteristieke dat die oude houten voorwerpjes gekregen hadden, doordat het materiaal geen geweld was aangedaan, die door de wijze van makelij als het ware onbewust door den maker gestyleerd waren, is hier met bewustheid en meer artistieke knapheid in onderscheiden, vooral houten speelgoed tot uitdrukking gekomen, ook al heeft die artistieke knapheid en bewustheid hier en daar den makers parten gespeeld, waardoor sommige voorwerpen iets gewilds hebben gekregen, dat niet is goed te keuren. Bij de kinderpoppen verkeeren we, ondanks de vele poppententoonstellingen, uit een oogpunt van kunstzin gesproken, nog in zeer slecht gezelschap. In deze hebben onze voorouders ons niet veel fraais, tot navolging geschikt, nagelaten, en zullen we dus zelf iets dienen te vinden, dat het kind voldoet en onzen kunstzin bevredigt. Vooral de mooie porceleinen en wassen poppekoppen met echt haar hebben met de haren hobbelpaarden iets gemeen met de nachtmerrieachtige beelden uit een panopticum aan den eenen kant, en met de gelikte, snoezige, poesmooie gladde | |
[pagina 14]
| |
prentenboeken aan den anderen kant: met deze laatsten is op deze tentoonstelling, zooveel doenlijk was, gebroken en zooveel mogelijk gezocht naar meer stijlvol werk, mooi van samenstel en kleurcombinatie. En al is nu lang niet alles nog zooals het zijn moest, we kunnen toch met vreugde constateeren: ‘het daghet in het oosten’, en spoedig willen we hopen er te kunnen bijvoegen: ‘het licht schijnt overal!’ Maar laat ons dan nooit zeggen, zooals ik zoo vaak hoorde: ‘Maar dat is veel te artistiek, veel te mooi voor een kind, dat berijpt het toch niet!’ - en denken dat het bij kinderen gaat als bij menschen, ze moeten leeren zien, ze moeten aan het schoone wennen. Het kind is de komende mensch, de kinders te samen de komende Maatschappij. Willen wij in de toekomst een Maatschappij waar het Ware, Goede en Schoone ten troon zal zitten, dat wij dan de kinderen naar de mate onzer krachten in alles geven wat waar, goed en schoon is in het algemeen en verbizonderd in de voorwerpen waarmee wij het omringen.
B.W. Wierink |
|