'Een "misgeboorte" of een literaire uitdaging? David Jacob van Lennep als pleitbezorger voor een verdacht genre'
(1985)–Joke van der Wiel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Een ‘misgeboorte’ of een literaire uitdaging?
| |
[pagina 66]
| |
Aan het optreden van Van Lennep hecht Potgieter dus de betekenis van een primeur, en wel een primeur met invloed. Latere literatuurhistorici hebben een vergelijkbare opvatting gehuldigd. Doorgaans immers wordt de Verhandeling beschouwd als het beginpunt van de tendens tot literaire exploitatie van het nationaal verleden in de trant van Scott. De gedachte aan een zeer rechtstreekse invloed op de ontwikkeling van de historische roman hier te lande, kreeg in 1957 een sterke impuls door het artikel van W.A.P. Smit, ‘Een literaire uitdaging in 1827 of Drie romans over Karel de Stoute’.Ga naar eind4 Smit betoogt daarin namelijk, dat de historische romanciers bij herhaling hun onderwerp aan de Verhandeling ontleend zouden hebben. Een blik op de romanproduktie uit de jaren 1827-1840 wijst echter anders uit, heeft K.M. Wagemans aangetoond.Ga naar eind5 De Hollandse graventijd, door Van Lennep zo verleidelijk voorgesteld, blijkt niet favoriet te zijn; slechts vijftien van de negenenzestig door Wagemans getelde historische romans zouden wat betreft onderwerpkeuze door de Verhandeling geïnspireerd kúnnen zijn, slechts in een enkel geval is dit aantoonbaar. In de visie van Wagemans komt de Verhandeling een aanmerkelijk bescheidener plaats toe. Na de kennismaking met het werk van Scott, ontstaat geleidelijk een ‘algemeen gevoelen [....] dat het tijd werd dat men zich ook in Nederland op het schrijven van gelijksoortige romans toe ging leggen’ (blz. 154). David Jacob van Lennep gaf slechts, zij het dan wellicht als eerste, ‘uiting aan een op dat moment heersende geestesgesteldheid, zonder nu daarbij iets totaal nieuws voor te stellen waar nog geen mens aan had gedacht’ (blz. 154). Wel een primeur, maar een zonder directe invloed. Wel een signaal, van belang voor de literatuurhistoricus die achteraf op zoek gaat naar ontwikkelingen, maar in het contemporaine literaire leven weinig geruchtmakend. Aldus het tot nu toe laatste woord over de betekenis van de Verhandeling.Ga naar eind6
Ik wil mij in dit artikel niet bezighouden met het eventuele effect van Van Lenneps betoog, maar met de vraag: in hoeverre geeft dit betoog inderdaad uiting aan een heersende geestesgesteldheid, zoals Wagemans suggereert? Is Van Lennep de tolk van velen? Hoe was de houding tegenover het genre-in-opkomst, de historische roman? Ik laat daarbij in hoofdzaak aan het woord de professionele lezers, zij die van hun smaak en opinies publiekelijk getuigenis hebben afgelegd: de literaire critici. | |
[pagina 67]
| |
Het was bepaald geen onbekend auteur, die Van Lennep op 27 februari 1827 bij zijn toehoorders aanprees: ‘de Scottomanie is thans de heerschende ziekte onder het lezend publiek’, beweert een criticus in 1826.Ga naar eind7 In een recent onderzoek naar de Scott-vertalingen in Nederland, stelt Polly den Tenter vast dat we dergelijke in de tijdschriften bij herhaling gedane beweringen, wellicht met een korreltje zout moeten nemen.Ga naar eind8 ‘Het Nederlandse lezerspubliek heeft zich niet, zoals in Frankrijk, dolenthousiast op Scott's romans gestort, maar heeft ze met de warme belangstelling tot zich genomen, die het ook voor andere succesauteurs kende’, luidt haar conclusie (blz. 11). Al geven de (schaarse) kwantitatieve gegevens die haar ten dienste stonden inderdaad niet de indruk van een revolutie op de boekenmarkt, toch blijkt uit haar onderzoek dat in de jaren 1824 (wanneer Ivanhoe als eerste vertaald wordt) tot en met 1826 de achttien Scottvertalingen een fors gedeelte van de romanproduktie uitmaakten: bijna een kwart (blz. 9)! Een hausse in Scott-romans, die vanaf 1827 afneemt: in de periode 1827-1834 verschijnt nog een tiental, zoals blijkt uit Den Tenters bibliografie (blz. 13-15). Niet alleen met romans van Scott werd men geconfronteerd. Vóór 1827 waren van de ‘Duitse Scott’, Van der Velde, al vijf romans vertaald, van de ‘Amerikaanse Scott’, Cooper, één.Ga naar eind9 Duitse veelschrijvers als Von Tromlitz en Hildebrandt bereikten in de jaren twintig het Nederlandse publiek met historische romans.Ga naar eind10 Buiten de scottiaanse traditie stond Chateaubriand; sedert jaren circuleerden hier de geromantiseerde levensbeschrijvingen van de Franse schrijfsters De Genlis en Gottis.Ga naar eind11 Ridder- en rovergeschiedenissen met historiserende inslag vonden kennelijk nog steeds aftrek; de uit het eind der 18de eeuw daterende ‘gothic novels’ van Ann Radcliffe begonnen in vertaling ter beschikking te komen.Ga naar eind12 Gedurende het decennium voorafgaand aan de Verhandeling, kortom, maakt de roman met historische ingrediënten, al dan niet naar het voorbeeld van Scott, in stijgende lijn deel uit van de boekproduktie, al blijft het voorlopig bij vertalingen uit het buitenland. Van Lennep behoefde Walter Scott noch de historische roman te introduceren.
Hoe reageerden de critici op dit kennelijk aftrek vindende genre? Naarmate de historische roman terrein wint, groeit bij hen het besef te doen te hebben met een specifiek romantype, een modegenre dat stellingname vereist. Het fenomeen ‘historische roman’ wordt meer en meer voorwerp van reflectie. Een fenomeen, dat met bezorgd- | |
[pagina 68]
| |
heid wordt gadegeslagen. Ik laat enkele critici aan het woord: Er is sedert eenige tijd eene klasse van amphibiën [sic] in het geslacht der romans in omloop gekomen bestaande in zoodanige schriften die [...] eene ware geschiedenis tot grondslag hebben [...], maar die tevens deze voorname daadzaken inhullen in een romantisch bekleedsel van bijwerk, het welk aan het verhaal eene meer levendige dichterlijke gedaante geeft. Wij zijn geene liefhebbers van deze soort van metamorphoseringGa naar eind13 aldus De recensent in 1821. En een criticus van het Letterkundig magazijn in 1825: Men levert thans veele, zoogenoemde, geschiedkundige Romans, en zulke Romans beschouwen wij altijd als eene soort van middeling tusschen waarheid en verdichting, als een tweeslachtig voortbrengsel, om het met geenen harderen naam te noemen, want anderen noemen zulk eenen Roman - en hebben zij wel ongelijk? - eene misgeboorte. Als men in Romans geschiedenis en verdichting zamenvoegt, dan worden beide doorgaans verknoeid.Ga naar eind14 Twee jaar later wordt in dit tijdschrift dezelfde beeldspraak gehanteerd. De historische roman is een misgeboorte, [...] waarvan de kop of staart, ook wel romp of eenige der leedematen eene misselijke figuur uitmaken. Waarheid en leugen, of, om zachter te spreken, waarheid en verdichtsel, kunnen niet goed vereenigd worden en even zoo weinig het geschiedkundige met het Romantische.Ga naar eind15 Eerder in de eeuw hoorde men ook wel dergelijke geluiden. Reeds in 1809 waarschuwt een recensent: ‘de geschiedenis leert men door zoodanige stukken niet’, integendeel, ‘de smaak voor de leermeesteres der zeden, het getrouw verhaal van vroegere gebeurtenissen’, loopt gevaar bedorven te worden.Ga naar eind16 Door de ‘illusie van waarheid’ kan men fictie en werkelijkheid niet meer onderscheiden en gaat het nut van de geschiedenis ‘als leermeesteresse des levens’ teloor, herhaalt een ander in 1811.Ga naar eind17 De gedachte: ‘misschien is het eene Romanfictie en niets meer’, ontkracht elke betekenis van een dergelijk werk, bevestigt een derde in 1815.Ga naar eind18 De expansie van de historische roman in de jaren twintig wordt begeleid door een zich steeds frequenter manifesterend onbehagen | |
[pagina 69]
| |
bij de critici. Eensgezind, vaak nagenoeg eensluidend, spreken zij hun wantrouwen uit.Ga naar eind19 Een wantrouwen dat, zoals blijkt, vooral voortkomt uit de aan het genre inherente verweving van twee onverzoenlijk geachte componenten: historie en fictie. De lezer, zo vreest men, zou zijn houvast verliezen, de norm voor een adequate leesattitude wordt hem ontnomen, misleiding is het gevolg. De zorg gaat daarbij vooral uit naar wat de geschiedenis te lijden zou kunnen hebben, minder naar de eventuele artistieke valkuilen. Aangelokt door een aantrekkelijke verpakking, zou de lezer zich (doorgaans onbetrouwbare) historische kennis op een koopje verwerven, ten detrimente van de serieuze geschiedbeoefening. Uitvoerig verwoordt de auteur van het opstel ‘Iets over geschiedenis en roman’, kort na de Verhandeling verschenen in De weegschaal, dit bezwaar:Ga naar eind20 Niets is nadeeliger voor de gezonde, echte kennis der menschelijke zaken, niets ondermijnt de geschiedenis zoo zeer, dan die zoogenaamde historische Romans, welke hoe bevalliger, des te gevaarlijker zijn voor de anders zoo vruchtrijke studie der Historie. (blz. 371) Walter Scott navolgend, storten vermeende ‘bevoorregte genies’ zich op de historische roman ‘en de titel van geschiedschrijver wordt zoo goedkoop mogelijk gewonnen’ (blz. 372). De lezers vervolgens [...] meenen [...] trouwhartig, dat zij, van wat het wezenlijke der geschiedenis uitmaakt, niets missen; zij hebben er een algemeen overzigt van; zij kennen de zeden der volken, en hunne onderscheiden maatschappelijke toestanden; dit is voor hen genoeg; (blz. 372) Ridicuul voorbeeld: de man die de romans van Scott heeft laten inbinden en op de rug heeft doen zetten: ‘Historie van Schotland’ (blz. 373). ‘Men moet het indedaad erkennen, Walter Scott is de grootste schuldige in deze zaak’ (blz. 373). De auteur waardeert overigens wel degelijk Scott zelf: de kennis van zaken en de levendige kleuren waarmee hij aan het verleden gestalte geeft, verlenen enkele van zijn romans de waarde van ‘historiesche gedenkstukken’ [sic]’ (blz. 374). Minder begaafde auteurs kunnen echter van hem wel de vorm overnemen - de zwakke stee van deze veelschrijver, die zich meer dan eens te buiten gaat aan ‘ongerijmde en ongelooflijke avonturen [...] met welke ook de allergemeenste Romans aangevuld zijn’ - maar niet de inhoud (blz. 374). Deze uitspraken roepen een tot dusver door mij buiten beschou- | |
[pagina 70]
| |
wing gelaten vraag op: gold de weigerachtige houding van critici en verhandelaars ten aanzien van de historische roman ook de ‘vader’ van het genre, Walter Scott, of slechts zijn imitatoren, of auteurs die met zijn succesformule nog geen kennis hadden gemaakt? Capituleerde men niet voor de ‘nieuwe’ historische roman, die de lezer een bont panorama van vroeger leven voor ogen toverde in een verbaal trompe-l'oeil, bereikt met literaire middelen, maar onmiskenbaar mede het gevolg van gedegen historische studie? Aanvankelijk wel. Ivanhoe wordt bijvoorbeeld door de recensent van de Vaderlandsche letter-oefeningen juichend begroet als een verfrissend heilbad voor de lezerGa naar eind21; Waverley wordt in hetzelfde tijdschrift geprezen als ‘eene schildering naar de natuur, naar een nieuwe en treffende, rijke en afwisselende natuur [...]’: ‘Men ziet en hoort het verhaalde, men is er bij, en deelt in de afwisselende kansen en bejegeningen alsof het de onze waren’.Ga naar eind22 Scotts grootste verdienste is zijn gedetailleerde voorstelling van zeden en gewoonten, waardoor hij ver uitsteekt boven de schrijvers van de vele schadelijke historische romans, volgens het Algemeen letterlievend maandschrift.Ga naar eind23 Zijn werk leert ons zelfs meer ‘dan de geschiedenis zelve het doet, welke te veel naar het groote en klinkende grijpende, die kleine bijzonderheden veronachtzaamt en veracht, uit welke men toch alleen den geest van een zeker gegeven tijdvak regt kan leeren kennen’ en dit maakt hem tot ‘de onsterfelijke geschiedschrijver van de zeden en de denkwijze der verschillende tijdvakken’.Ga naar eind24 Voor de aanpak van Scott lijkt men zich gewonnen te geven, zó was de historische roman acceptabel, zó stond hij niet op gespannen voet met de geschiedschrijving, maar had, blijkens de laatstaangehaalde recensie, een complementaire functie ten opzichte ervan. Maar het hoge tempo waarin binnen enkele jaren de Scott-vertalingen zich letterlijk opstapelden op de bureaus van de critici, bracht ook vrij snel verzadiging teweeg. ‘Te veel spijzen van denzelfden kok, alle op dezelfde wijze gekookt, verminderen den eetlust, zoo zij al geene walging veroorzaken,’ zegt een criticus, wensend dat men geen vertalingen van Scott meer zou uitgeven.Ga naar eind25 Een andere verzucht: [...] het zonderlinge, oudruwe en nog maar weinig in beschaving gevorderde Schotland moge in eenen en anderen en eenen derden roman behagen, maar het spreekt vanzelve, dat men ons ook wel met de taferelen van zoodanige Schotse zeden overvoeren kan.Ga naar eind26 Scott gaat enigszins vervelen, de aan de lezers verweten Scottomanie | |
[pagina 71]
| |
wekt irritatie, de toon van de recensies wordt kritischer.Ga naar eind27 De oude bezwaren met betrekking tot de vermenging van historie en fictie duiken nu ook op in verband met zijn werk, zoals blijkt uit het citaat op blz. 77 (zie noot 15), waarin de minachtende woorden over het wanprodukt, dat de historische roman is, geschreven worden naar aanleiding van Redgauntlet. Uiteraard verdienen de reacties op Scott in de tijdschriften een uitvoeriger en genuanceerder beschrijving, dan ik hier heb kunnen leveren. Dat het aanvankelijk enthousiasme al vrij snel, rond 1826/ 1827, plaats maakt voor een wat zuiniger toon, lijkt mij een zich duidelijk aftekenende ontwikkeling. Mèt de criticus in de Vaderlandsche letter-oefeningen van 1827, kan men constateren: ‘wij meenen bespeurd te hebben, dat de actiën van den Engelschman [...] reeds een weinig aan het dalen zijn’.Ga naar eind28 En ook als men het werk van Scott op zichzelf wel blijft waarderen, zoals de schrijver van bovengenoemd opstel in De weegschaal (zie blz. 69), geeft zijn voorbeeld vooralsnog geen aanleiding de twijfels rond het genre als zodanig op te heffen.
Ik pretendeer niet, ik herhaal het, hiermee een diepgaand onderzoek te hebben gepresenteerd naar het onthaal van Scott of de historische roman in de Nederlandse literaire tijdschriften. Wel hoop ik aannemelijk te hebben gemaakt, dat in de reacties, althans tot 1827, scepsis de boventoon voert. De opmerking van Brandt Corstius: ‘De waakzame criticus en de belangeloze lezer, omstreeks 1800 mijlenver van elkaar verwijderd als het ging om de waardering van de roman, vielen elkaar onder het lezen van de historische roman in de armen,’ lijkt mij bij nadere beschouwing niet van toepassing op de Nederlandse situatie ten tijde van de Verhandeling.Ga naar eind29 Er mogen, afgaand op de romanproduktie, indicaties zijn voor belangstelling van lezerszijde, maar bij de critici domineert voorlopig de vrees, dat de historische roman de geschiedbeoefening een oneerlijke en gevaarlijke concurrentie zou aandoen. Een concurrentie, die alleen denkbaar is vanuit een romanconcept dat aan een hypothetische ‘ideale lezer’ de gretige behoefte aan rechtstreekse lering en stichting toeschrijft. Vijandig getuigt, twaalf jaar later, Bakhuizen van den Brink van het bestaan van een dergelijke romanopvatting, de opvatting van de ‘nuttigheidsschool’, zijn bête-noire:Ga naar eind30 [...] wij Hollanders zijn een ernstig volk. Onze oude school heeft zoolang tegen vreemde navolging, zelfs tegen Walter Scott en tegen historische romans geijverd, dat het woord Roman in de schaduw, het woord Historie in het licht kwam, dat de poëzij der Roman | |
[pagina 72]
| |
zijne verdediging achter het proza der wezenlijkheid zoeken, dat de ligte geest der fantasij niet in de wolken drijven, maar op zijne beenen staan moestGa naar eind31 en scherp hekelt hij de gevolgen van een zijns inziens artistiek fnuikende ‘bastaard-aesthetiek’.Ga naar eind32 Wrong dus voor Bakhuizen de schoen bij de literatuuropvatting, de ‘bastaard-aesthetiek’, voor de critici rond 1827 school het probleem bij het genre zelf, een bastaardgenre, een mesalliance tussen Clio en Calliope, met Clio als de zich verlagende partij. Het optreden van Scott had niet tot gevolg, dat men in Nederland nieuwe literaire mogelijkheden in het verschiet zag. Ook waar Scotts meesterschap erkend wordt, lijkt men hem te beschouwen als letterlijk onnavolgbaar. In een tijd, dat in de literaire kritiek de oproep tot navolging van geslaagd geachte voorbeelden, of de stimulans tot aemulatio-van-eigen-bodem standaardpraktijk was, blijft vooralsnog de vraag naar een Nederlandse Scott, althans bij de critici, achterwege. Voor de literaire kritiek anno 1827 vormde de historische roman geen uitdaging, eerder een gevaar.
David Jacob van Lennep was niet de eerste die zich uitsprak over de historische roman en evenmin de eerste die waardering toonde voor Scott. Wel was hij bij mijn weten de eerste die royaal de literaire mogelijkheden van dat genre bepleitte in een - wat betreft de letterkundige kritiek - vijandig klimaat.Ga naar eind33 De toon van het korte, inleidende gedeelte der Verhandeling, gewijd aan de historische roman à la Scott, is overigens niet strijdbaar apologetisch. Wel blijkt bij nadere lezing, dat Van Lennep op de hoogte is geweest van de gangbare reserve. In de eerste zin alreeds van zijn betoog beveelt hij Scotts werk aan als serieuze romanlectuur die ook aan de behoeften van een studieuze lezerselite voldoet. Zijn romans immers worden gretig gelezen niet slechts door allen, die, bij het lezen, alleen vermaak en uitspanning zoeken, maar ook door hen, die lezen om kennis op te doen, ja door zulken, die, te voren, in deze soort van Romans geen behagen schepten.Ga naar eind34 Van Lennep kent de tegen de historische roman ingebrachte bezwaren en erkent dat niet ten onrechte [...] door velen [is] aangemerkt, dat het opsieren van de helden der | |
[pagina 73]
| |
geschiedenis met de kleuren der verbeelding, en het verzinnen van omstandigheden, om hen in een nieuw en vreemd daglicht te plaatsen, verwarring en bastaardij brengt in het veld der geschiedkunde [cursivering van mij, J.v.d.W.] (blz. 33) Ook Scotts werk is daarvan niet altijd vrij te pleiten. Later in zijn betoog benadrukt hij het feit dat het ook de romancier, net als de dichter en toneelschrijver, ernst moet zijn met historische studie en bronnenonderzoek: Er wordt indedaad, tot deze soort van lettervruchten, gelijk tot alle dichterlijke of dramatische voorstellingen van vroegere tijden, behalve gevoel en verbeelding, oneindige kunde en geleerdheid vereischt, om, op den duur, lof te behalen. De minste onnaauwkeurigheid, de minste zonde tegen het kostuum, (opdat ik mij dus uitdruk) is als een wanklank in de muzijk, die meestal door ongeoefenden, zoowel als geoefenden, dadelijk gemerkt wordt, en voor hen de waarheid van het gansche tafereel bederft. (blz. 35) Ook voor Van Lennep is de historische waarheid primordiaal, al komt zijn vrees voor anachronismen, blijkens bovenstaand citaat, vooral voort uit zorg voor het in stand houden van de noodzakelijke werkelijkheidsillusie en minder uit de didactische bekommernis van de critici. Maar, als aan de conditie van een hoog historisch gehalte is voldaan, zoals in het beste werk van Scott, dan ziet Van Lennep grote mogelijkheden voor het genre. Een goede historische roman kan de geschiedenis aanvullen, kan geven, wat de historiografie doorgaans verzwijgt en wat toch nodig is ‘tot regte kennis van den geest der tijden’: ‘eene getrouwe beschrijving der [...] volkszeden, denkbeelden en gewoonten, in dien vorm gegoten, en zóó voorgedragen, dat de lezing belangwekkend en onderhoudend zij’ (blz. 34). En in Van Lenneps visie kan deze complementaire functie tot zijn recht komen niet ondanks, maar dank zij de romanvorm: ‘Zeker, moet het er steeds bij winnen, als wij die zeden en gewoonten niet bloot beschreven, maar in dadelijken gang en werking gebragt, en met handelende personen verbonden zien’ (blz. 34). ‘Het is toch, geheel iets anders, of men den man de kleederen en wapenen ziet dragen, dan of men die afzonderlijk in eene kas ziet opgehangen’ (blz. 34) en ook de creatie van volstrekt fictionele personages, zoals Walter Scott heeft gedaan, biedt daartoe mogelijkheden. Als voorbeelden van geslaagde romanciers worden in de inlei- | |
[pagina 74]
| |
ding, behalve Scott, de schrijvers Barthélemy, Zschokke en Loosjes genoemd. Respectabeler en solider getuigen à decharge dan Barthélemy en Loosjes had mijns inziens een apologeet van de historische roman in 1827 moeilijk kunnen opvoeren. Bij alle bedenkingen tegen het genre, blijft één romantype vaak buiten schot: de ‘klassieke’ historische roman. Een romantype met relatief oude adelsbrieven: men denke aan de uit de tweede helft der 18de eeuw stammende romans van Wieland en Meissner. Barthélemy's Voyage du jeune Anacharsis (1788) werd in 1794-1801 vertaald door 's lands geschiedschrijver M. Stuart, een vertaling die in 1825 een herdruk beleefde, terwijl ongeveer gelijktijdig een verkorte versie verscheen.Ga naar eind35 In de jaren twintig verschijnt een aantal van dergelijke ‘romans’, taferelen van het leven in de oudheid, vervat in een meer of minder uitgewerkt fictioneel-narratief kader (reisverhaal, brief- of dialoogvorm). De uit het Engels vertaalde Atheensche brieven, of briefwisseling van een' geheimen zaakgelastigde des Konings van Perzië te Athene [...] (Leeuwarden, 1824), wordt in de Vaderlandsche letter-oefeningen geprezen, hoewel de vorm van de Anacharsis, ‘die slechts tot kleed, een luchtig hulsel der geschiedenis dient, welke overal de hoofdzaak is’, nog beter garant staat voor een nauwkeurige scheiding van waarheid en fictie.Ga naar eind36 Ook de recensent van C. Kuffners Artemidorus in het Romeinsche Rijk [...](Leeuwarden, 1825), ziet in dit werk een waardig tegenhanger van de Anacharsis.Ga naar eind37 In een recensie van J.A. Feszlers Aristides en Themistokles [...](Amsterdam, 1824), verwerpt P.G. Witsen Geysbeek de historische roman in het algemeen, maar maakt een uitzondering voor een aantal van deze geschriften die, hoe uiteenlopend ook, kennelijk beschouwd werden als een respectabele, van eruditie getuigende en eruditie brengende klasse.Ga naar eind38 De tweede uitzondering die Witsen Geysbeek maakt, geldt Loosjes.Ga naar eind39 De romans van deze ‘voorloper’ van Scott, reeds lang bekend, gaan, is mijn indruk, rond 1825 meer en meer beschouwd en gewaardeerd worden als historische roman, als gunstige specimina van een ter discussie staand genre. Loosjes is de auteur van de ware historische roman, volgens het Letterkundig Magazijn.Ga naar eind40 In hetzelfde tijdschrift wordt zijn werk geprezen vanwege het feit, dat zijn romans wel degelijk historisch betrouwbaar zijn.Ga naar eind41 In de Brusselse Argus wordt het betreurd, dat vrouwen die geen nationale opvoeding meer krijgen liever Scott, D'Arlincourt en Lafontaine lezen dan Loosjes.Ga naar eind42 In zijn waardering voor Barthélemy en Loosjes sluit Van Lennep zich aan bij de smaak der critici.
In de Verhandeling wordt de roman als genre au sérieux genomen; de | |
[pagina 75]
| |
historische roman à la Scott wordt enthousiast begroet als een nieuwe, volwaardige literaire mogelijkheid; een vorm, goed genoeg, zelfs om het nationaal verleden te concretiseren tot stimulans van het ‘vaderlandsch gevoel’ (blz. 54). Van Lenneps liefde voor ‘Hollands grond en oudheden’ krijgt gestalte in een openlijke liefdesverklaring aan een door de officiële literaire kritiek sedert een aantal jaren bedenkelijk gadegeslagen modegril binnen een nog altijd niet voor honderd procent geaccepteerd literair genre. |
|