Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 403]
| |
lenden, gorde dat kleed met een buffelsleere Draagbant, waar in een breed Slagzwaard hing, gesmeed uyt fors staal, opgequeekt voor de dood en voor de slichting, en alommers zo scherp als myn Meesters Voorzaat St. Joris uyt de scheede rukte, toen hy de schoone Maagd uyt de klaauwen des Draaks verloste. De kroon van myn hoofd wiert gedekt met een platte Muts, ik was geschoeit als een Romeyn, en na dat ik myn Goudbeurs vol Aardappels gepropt, en een uyt kalfsleer t'zaamgeflikte Tabaksdoos had gestouwt vol Blaadjes tabak, stak ik noch een Pistool op den gordel, en daar mee ging ik aan 't stappen. De mylen ontcyferde ik met spaansche schrêden, en ik zag noch weer noch wind, noch vorst noch sneeuw aan, zynde aan het Ongemak gewent 't zedert myn geboorte. Uyt de bron die gemaakt was door een Paerdshoef versloeg ik myn dorst, ik stilde de Maag met die Hesperische appelen, die by myn Grootvader gezaait, by myn Vader opgedolven, en by my verdeelt waaren in drie klassen, de grootste voor het adelyk Huysgezin, de daar op volgende voor de Dienstboden, en de minste voor de domestieke Zwynen. Den Honger ondermynde ik door het onophoudelyk kaauwen van Tabak, die ik vervolgens droogde, rookte, en de asche in stee van snuyftabak verorberde. Ik zou 'er wel byvoegen, dat ik nooit op die reys verrees uyt een Bedstede, of die Reyzigers die my opvolgden moesten de straf van Zwavel gemengt met Verkensreusel ondergaan, wegens de erfenis van eene onder de Schotten en Yren heerschende Familieziekte; maar ik wil aan uw of aan niemant de geringste gelegendheyt verschaffen om met onze Natie te schimpen, en uyt dien hoofde zal ik die Byzonderheyt verzwygen. Zodra als ik tot Londen was gearriveert, zogt ik eenige van onze moerastreedende Edelen op, die zo ras myn Geslacht niet hoorden noemen, of zy bestelden my met de uyterste eerbied by een Engelsche Lord, tot een Medgezel, die echter om eenig zichtbaar onderscheyt tusschen ons beyden te doen doorstraalen, myn Opperkleed en Kamisool liet beleggen met zyde en met fluweele Galonnen; doch voor de rest was myn hoed geboort met een zilver Passement, zo wel als die van zyn Lordschap, ja zelfs noch iets breeder en zwaarder. Dien Heer hield ik een tyd lang | |
[pagina 404]
| |
gezelschap, tot dat 'er een zilver tafelbort vermist en gelukkiglyk gevonden wiert in myn valies, waar in ik het gevalliglyk had geborgen, bevreest dat het iemant van de Dienstboden mogt komen te steelen. Daar op nam ik myn afscheyt, doch zo zachtelyk dat myn Vriend den Milord de accenten niet eens kon hooren, die my anderszins genoegzaam tegen wil en dank, uyt een byzondere achting voor myn persoon, zou hebben doen blyven. Ik vertrok met de Jakoba galey na Livorno, en van daar na Romen, alwaar ik aanstonds de eer opliep van gemeenzaamlyk bekent te worden met den Koning Jakob den derde, zo befaamt door zyn Verstand als door zyne Krygsbedryven, en in wiens Hof ik my 't zedert in de voorige Qualiteyt als Medgezel heb opgehouden, vol hoop van hem de drie troonen te zullen zien beklimmen, gelyk als onze Landsluyden nu voorgeeven dat eerstdaags zal vervult worden. Zo die Voorzegging mislukt? zal ik my haastiglyk begeeven naar onze Yrsche wouden, om aldaar in navolging van veele vroome Landsluyden, na gelukkiglyk een miskraament Eedgespan ontdooken te hebben, myn hoofd op een vaderlyke berg neer te leggen, en te sterven. Aldaar zweeg dien Yrschen Edeling, die vry wel gehumeurt scheen te zyn, dat hy een Traktement van brood en paling had verroovert, door een korte reysbeschryving, toen ik hem vroeg, wat voor blyken dat den Pretendent, of den Ridder van St. Joris, ooit gegeeven had van zyn Verstant, en van zyne krygsbedryven, gelyk als hy had gelieven aan te haalen? Op die vraag begon zyn adelyk Bloed met groote golven op te zieden in zyne ridderlyke aderen, hy beblixemde myne oogen met den gevreesden opslag van zyne blikken, en hy borste eyndelyk uyt in de navolgende donderende woorden. Indien ik geen grooter achting had voor het aanstaande onthaal van Speetjes Paling, als ik gevoel voor die spoorelooze vraag, zou ik die beandwoorden op een wonderlyke wyze. Wat dien Koning heeft gedaan, geduurende den loop van zyne onbekende Regeering? luyster aandachtiglyk en ik zal uw die geheymen mededeelen. In den beginne van zyn Regeering gaf hy wiskonstige blyken van een verstandige keus, in het uytkippen van zyne Ministers. Hy hervormde een Jesuiet, op die tyd zyn Biegtvader, in zynen | |
[pagina 405]
| |
eersten Minister, een schoone Dame beval hem dien Biegtvader te begenâdigen met die hooge waardigheyt, zeggende, Dat dien eerwaarde Pater maklyk drie Koninkryken, gelêgen buyten den schoot der heylige Kerke, zou konnen bestieren, die reeds de bekwaamheyt had van het Gewisse eens grooten Konings te konnen beheerschen. Vervolgens noemde hy tot President van zynen Raad een Yrs Edelman, een Staatkundig Man in paerdenstoeteryen, en in het voortteelen vanschaapen, en hy stelden tot Sekretarissen van Staat twee Bergschotten, geboortig uyt het berucht Stamhuys der Trommels; ook gaf hy aan een van zyn Gonstelingen een Ampt 't welk hy zonder Ziels bezwaarenis kon oefenen, dat is, hy maakte hem Thresorier zonder de bewaaring van goude of van zilvere munten. Naderhant leerde hy zo volmaaktlyk de pas van een fransche Menuet, dat hy als de noot aan de Man kwam, ten allen tyden daar mee zyn brood zou konnen winnen, in een fransche Kostschool van jonge Juffers. Vervolgens wiert hy een voet langer binnen 't jaar, en toen liet hy by een van zyn Geheymschryvers een brief dikteeren en schryven aan zyn Ht. den Paus van Romen, waar in hy bad; dat zyn Ht. die zelve goedheyt geliefde te betoonen aan zyn persoon, die hy wel eer van den voorgaande Paus zyn Peter had genooten. Daarenboven beval hy aan Milord groot Thresorier, de Kroons schulden te betaalen, gemaakt 't zedert zyn komst tot den Troon, inzonderheyt een rekening van Zoetemelk gelêvert voor zyn Majesteyts Lammertjespap, geduurende drie achtereenvolgende jaaren. Vervolgens heeft hy zich byzonderlyk geyvert, en verwonderlyke voortgangen gedaan in alle die Wetenschappen, die een groot Koning behoort te weeten by voorbeelt. Hy las van het begin tot aan het eynde de Leevens der Heyligen, benevens de Historie dier Martelaaren in Engelant, die dat godvruchtig Eedgespan hadden opgerecht, om een gants Parlement van Ketters in de lucht te doen vliegen. Daarby appliceerde hy zich op een bovenmenschelyke wyze om de konst van het heerschen te doorgronden; hy têkende met zyn onverwinnelyke rechterhand het plan van een Gevangenis, hy bezogt de Galeyen, examineerde de ketens der by de H. Inquisitie veroordeelde Galeyroeyers; en | |
[pagina 406]
| |
hy bestudeerde in de grond onderscheide Edikten, tegens de Hervormden opgestelt by eenige namelooze Majesteyten. Na dat hy de jaaren der Manbaarheyt had bereykt, wiert hy gezint om uyt avontuuren te gaan; maar zyn geest was vry sterk verdeelt op dat kapittel, en hy bleef een geruyme tyd hangen, gelyk als de Kist van Mahomet tusschen den Hemel en de Aarde, als die niet wist of hy een Togt in Schotland zou onderneemen, dan of hy een Pelgromasie zou doen na Loretto, dewyl men hem had onderrecht, Dat hy die heylige Kapel behoorde te beschouwen als de Kraamkamer van zyn geboorte, doch in een geestelyke zin. Ten laatsten besloot hy de Schotsche landing te onderneemen, dewyl hem iemant van ter zyden had ingeluystert dat den Hemel wel zou volgen, als hy voor het tegenwoordige de Aarde bezat, en om de oefening van zyn koninglyke Authoriteyt te beginnen, sloeg hy zich zelven Ridder. Na hier en daar wat gekruyst te hebben op een defensieve manier, viel hy fris en heelshuyds in de Haven van Duynkerken, alwaar hy aanstonds de Kerk van St. Anthony ging bezoeken, om dien Heylig ootmoediglyk te danken, dat hy hem had verlost van de gevaaren der Zee, en van de Ontmoeting met den Admiraal Bing. In het achtste jaar van zyn onzichtbaare regeering dee hy een veldtogt in Vlaanderen, alwaar hy de bataille van Oudenaarde bywoonde, door het middel van een Verrekyker, en het paard van een Prins van het Huys van Hanover zag doodschieten onder zyn Meester; hy had het vermaak van dat alles kosteloos en schadeloos te bekyken, van de hoogte eens Torens, vergezelschapt met noch een paar Prinssen. In het volgende jaar beging hy een tweede kampagne, doch zonder bloed of wonden als de voorgaande, en dat past een Vreedevorst; en op zyn wederkomst ontfing hy veele ongemeene Komplimenten, over het fiere air, waar mee hy zich had gequeeten in het danssen van de Rigaudon. De Paus, verwittigt van alle die heldaftige bedryven, liet hem een Kardinaals hoed aanbieden, die hy weygerde op te zetten, door dien zyn hoofd, zo hy voorgaf, reeds was gegroeit na den omtrek des vergulden Helms. Vervolgens vertrok hy zich in een zeker Hartogdom, alwaar | |
[pagina 407]
| |
hy dagelyks in den ochtenstond een vreeslyke slachting sloeg onder het Wild, volgens het staatkundig advies en met de hulp van zynen Geheymen Raat. De Kronyk van zyn regeering getuigt, dat hy geduurende die Zomer vyftig koppels Fesanten doode, met zyne cyge handen, en daar onder een jong wild Zwyn. Hy alleen hielt dertig Kompagnien Patryzen staande, zegt die zelve Kronyk, en ley veertig paaren Haazen ter neer, ook zou hy 'er waarschynlyk zo veele Vossen by hebben neergelegt, hadden die zich niet door de vlugt geveyligt uyt de landen zyner Vrienden, voor dat zyne Honden de jagt konden eyndigen. Hy wiert byzonderlyk door die soorten van Vermaaken opgehitst by zyn Ministers, die niet twyfelden of hy zou daar langs de zielen der Engelsche Landedelen steelen, die doorgaans groote liefhebbers zyn van deb Vossenjagt. Daar na bezogt hy veele Abdyen, Mans- en Vrouwenkloosters, en ontfing demoediglyk alle de Inschryvingen dier Papen en Nonnen die vastkleefden aan zyne koninklyke Belangens; ook maakte hy ze alle deelachtig aan het geheym van zyn Onderneeming op Engelant, Schotlant, en Yrlant. Op het veertiende jaar van zyn regeering in het Keyzerryk in de Maan, maakte hy ongemeene toebereydsels om Engelant met gewelt te benaderen; hy rechte Magazynen van krygsgereedschappen op, bestaande uyt Buskruyt, Geesselroeden, Kanonskogels, en Reliquien. Alle de Monniken sprongen hem by, en stelden hem in staat om die Onderneeming gelukkiglyk te konnen uytvoeren, want die geen millioenen Sterlings hadden te geeven, assisteerden hem met hunne Litanien. Ook is dat zelve jaar zo aanmerkelyk door zyne Traanen als door zyne Wapens, en... op dat ogenblik ley de Trekschuyt aan op den Leydschen Dam, alwaar ik dien Yrschen Historieschryver een mandje met gebraade paaling, benevens de toebehoortens, bezorgde, welk present hy zo greetiglyk inslokte, datmen maklyk kon merken, dat de Officieren van den Pretendent geen scheurbuyk in hunne kieuwen, noch eenige walg in hunne maagen voeren, dank zy de heylige Maatigheyt, en de stichtelyke Armoede. Ik vroeg hem of zyn Natie in het algemeen die zelve Liefde en Eerbied had voor den Pretendent, die hy 'er voor betuygde te | |
[pagina 408]
| |
hebben? waar op hy in de hette van zyne eerste verrukking uytgilde; Zou onze Natie dien Vorst niet beminnen en eeren! ja, myn Heer, een Yr bemint den Pretendent meer als een Pelgrom zynen Staf, als een Advokaat zyne wildschenkende Boeren, als een fransche Kok zyne Truffes en Morilles, als een latynsche Schooljongen de Saucysenbroodjes, en als een dorstig Dronkaart den Heuniger Bleykert bemint. Wy gedenken altoos met zo veel vermaak aan den Pretendent, als de Leuvensche Studenten aan de geesselslagen hunner Regenten, als de jonge Juffers aan de eerste Verrooveraars van haare Roozeknopjes, en als de Pannelikkers aan den reuk der vette Keukens gedenken. Den Pretendent is een Prins als duyzent Prinssen, zyn Geest is zo vlug als een bouteille met Vlierazyn, hy is zo welspreekent als een Boerenpaap op den feestdag van den Dorpsheylig, en zyn Verstant is zo doorschynent als een uyt gedompte kaers in een dievelantaren. Die welmeenende Orateur onderhield my met diergelyke Diskoerssen tot voor de zeven Kerken van Romen binnen 's Gravenhague, en aldaar nam hy zyn afscheyt, om volgens zyn zeggen over te steeken op Londen, en van daar zyn reys land waards voort te zetten na de Hoogtens van Tirconnel, indien den Erfvyant van zyn familie, Tyburn, hem niet ter loops by den kraag kwam te grypen, of den Noot, onder den vloek van Geldeloosheyt, zyn leevenslamp, die den Ridder van St. Joris zo een geruyme tyd had voorgelicht, niet kwam uyt te blaazen. |
|