Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
No. 38 | |
Maandag, den 7. July 1727.Lapidem coquis. IK zat tegens het vallen van den avondstond eenzaam op myn Steyger, in een ernstige overweeging of ik een fles Moeselwyn zou ontkurken, dan of ik een staatkundig Vertoog over de Eb en Vloed van de standvaste hartstogten der Vrouwen zou opstellen, toen ik een persoon, die my voorkwam als een Man dien ik meer had gezien, zag naderen. Maar het schynt ongelooflyk, en echter is het waar, dat hoe hy my meer naderde hoe ik hem minder kende, want die persoon die ik voorhad plagt een fris lustig welgestelt Heer te zyn, daar deeze knaap my toescheen lam, droomig, en zo dik en vet als de boor van een Vuurpylmaaker. Goeden avond, vriend Campo, (sprak hy met het kraakent accent van een noordsche Spar die door een Maartschen donderslag in spaanders wort geknakt) ik kom uw | |
[pagina 298]
| |
overstroomen met de schatten der beyde Indien, en met de zeldzaame zeldzaamheden van de tegenstrydige Arabien. Weetje niet wie je voorhebt, Deelgenoot in Diones roozenroot? vervolgde hy met een heesch geluyt, dat my de doodelyke serenades van Rotsenburgs Uylen en Wouwen errinnerde; en ik repliceerde min ofte meer ontzet; Neen Vriend, al moest ik den bitteren kern des doods smaaken voor myn twee en negentigste jaar, kan ik uw niet t'huys brengen. Dan zal ik het uw uytleggen; (herhaalde hy met een vrolyke zucht) doch eerst verzoek ik een glas of een fles wyn, want schoon ik myn lieghaan op den toom hou met de Maatigheyt, echter vervrolyk ik met de Druyf myn Gewisse. Ik zag wel haast hoe laat het was op dien wyzer der Armoede, des liet ik hem een fransch Onthaal, brood en wyn, voordissen, dat hy met zo een zeedigen Hondshonger inschokte, dat ik aanstonds een Prognosticatie opstelde; Dat een vet Hospitaal hem beter zou voegen als een maager Bataillepaerdt. Zo ras als hy het fransch brood had verslonden, en den Moeselwyn had ingegulpt, zonder daarom ontnuchtert, ik laat staan verzaad te zyn, vatte hy gemeenzaamlyk Post op de bank van de Steyger, en liet zig, aldus hooren. Ik ben dien beruchte 's Hartogenbosche Joris, befaamt door myn kennis in de Chymie, en alom vermaart door myn Aretynsche vertellingjes. Het is wel waar dat ik het lot eens Almanaks heb ondergaan, myn gloriezon heeft maar voor een korte poos gescheenen; doch het geen ik verloor in myn Goudbeurs, herwon ik weer in de gryze Ervaarendheyt. Ik heb, 't is ook waar, eenige jaaren gesukkelt tusschen de Behoeftigheyt en de Armoede; doch toen ik gevoelde dat het water opklom tot aan de lippen, herstelde ik myn fortuyn door het verzetten van Bergen, en door het stichten van horizontaale Molens. Die fonds uytgeput zynde, voorzey ik de Dames, onder wat Adspect van de Maan het alderbest was om te verwisselen van tanden, om de droomen uyt te leggen, en om haare Moerbeyenboompjes te laaten oculeeren, om haare Biekorfjes open te zetten, en om het muyzen der aankomende Isabelle poessen te bevorderen. | |
[pagina 299]
| |
Dewyl de Wetenschappen zo schielyk niet komen huysvcsten by de Filosoofen, als de Rykdommen gaan logeeren by de Pachters, was het ruym drie jaaren daar na eer ik de komst uytvond om de vruchtbaarheyt der Juffers te imbueeren met Tweelingen; en om op een handvol Rozynen na te gissen, hoe dikmaals men een gebandeert Duyfje moest wenden en keeren, eer het tydig was om 'er een Gryzaart op te vergasten tegens zyn Avondmaal. Ook bepaalde ik myn wysheyt niet in die langwerpige Circonferentie, maar ik debiteerde korts daar aan op de Saletten, Tegengiften tegens de Kuysheyt; Pillen van Doofheyt voor de jonge Juffers, om harthaorig te worden voor de Vermaaningen van Papa en van Mama; verwarmende Liefdedranken voor ontzenuwde oude Liefhebbers, en verkoelende Koeldranken voor nog blaakende gryze Coquettes, beneffens glaazen oogen, koussen met kuyten, ivoore kaakebeenen, en aluyntinktuuren om de afkeerige Mannen te doen graagen na het Congres. Ook heb ik my een tyd lang met het maaken van Almanakken geneert, en ik voorzag zo wel wat 'er zou voorvallen in de afgeleegen Ryken, als een getrouwt Heerschap voorziet wat 'er zal gebeuren tusschen de geambreerde kousebanden, en tusschen het kloosterdocks liefdescherm van zyn geliefde Bedvriendin; als by voorbeelt. Ik voorzey in de wederspannigheyt van Preston, dat 'er een duurte zou komen in de Hennep; en ik was den eerste die aan de Direkteurs van de Woerd**skompagnie het aldereerste denkbeelt gaf, om een Plantagie van die voor de rust des Menschdoms heylzaame Kruyden aan te leggen. Ik voorzey voorleeden jaar, dat de Geschut en de Snaphaankogels zo digt en zo dik op de fortificatien van Gibraltar zouden vliegen, als de Muggen tusschen den Voetangelen Abkou, als den Haft tusschen Gorcum en Dort, en als de Steekpenningen vliegen in het Conclave op de keus van een nieuwe Paus; maar ik voegde 'er by op dezelve bladzy, dat die Kogels terug zouden snorren op de getaande Beleggers, gelyk als de valsche beschuldigingen te rug snorden tegens de gryze Beschuldigers van de kuysche Susanna. Ook voorzey ik dat sommige Amstel-stalmeesters, meer yzere schoenen zouden te | |
[pagina 300]
| |
kost hangen aan hunne stomme Huurpaerden, als Havere-voeren, en dat daarom eenige na Uytrecht spoeyende Reyzigers zouden moeten vernachten tot Loenen, in stee van op de Ganzemarkt binnen dien bisschoppelyken zetel; en honderde voorzeggingen van die natuur. Doch thans zyn de tyden verbetert, thans ben ik niet verder van den onbepaalden Rykdom, als een verlangent Bruydegom, die de met maagdepalm bestooken huuwelykskoets beklimt, verwydert is van het gelieft genot; en ik kan uw Huys, Hof, Kinders, Voorzaaten en Nakomeling ryk en weelig maaken, mits dat het uw gelieve my een dozyn spaansche of fransche pistoolen by te zetten of te verschieten, om het Groot Werk van den gerypten Steen der Wyzen te bevorderen. Ik verhoop dat den Echo die zo liberaal is met zyn brood en wyn, niet karig zal zyn op zyn goud of zilver; want een Almoes is al ommers zo wel besteet aan een op het verryken staande Alchymist, als een Geschenk wel aangelegt is op eene op het verouderen staande Maitres. Doch denk niet (vervolgde hy vlytiglyk toeziende of ik niet begon te polssen na de binnebeurs) dat ik die Penningen vorder zonder uw te willen verzekêren met een behoorlyk Pand der Minne; geenszins, ik zal tot uw verzêkering uw de navolgende Geheymen ter hand slellen. Primo; Om te weeten of een Weduwe of een jonge Juffer zwanger is ofte niet? of een Kervelbeddetje van de veertiende Lentemaand, in het kort of in het lang zal geemployeert worden in Hymens Hakkebort? En of de toekomende Minnaars zo standvastig zullen zyn als witte Torteldoffers, en zo onvermoeit op het Nachtgetouw als steevige Herkulessen? Wat de voordeeligste uuren zyn voor de praktyk van Multiplicamini? Of men in de vier en twintig uuren zeven of negen uuren behoort vast te stellen tot die Oefening? Wat gedeelte van de Stad het voordeeligste is voor een Linnennaayster om in te bedyen, of om in uyt te dyen; En wat het gelukkigste uythangbord is voor een Schoenmaaker, een hoorne Aantrekker, of een hoorne Lauwerkrans? Aldaar zweeg Joris, dien puymsteen dorre Alchymist, en | |
[pagina 301]
| |
alzoo ik altoos een grooten neyging heb gevoelt, om een Sprookje met een Sprookje, als om een blaauw. Vertellingje met pistoolen goud te betaalen, zette ik my schrap op myn Oreerbank, en ik beandwoorde het Request des Goudzoekers met het hier nevensgaande Sprookje. Ieder Alchymist, Heer Joris zonder ziel, voelt en tast wel dat hy den Steen der Wyzen niet bereykt, maar hy weet misschien niet waarom dat hy dien niet kan bereyken. Dat Geheym zal ik uw thans, of wel wat laat, mededeelen, en dan is het uw werk te kiezen of te deelen. Die Steen is zo overtreffelyk, dat den Lapis Besoar daar zo veel by haalt, als de mistêkende Konterfeytsels van het Rotterdams Meyertje haalen by de welgekoloreerde en natuurlyk gelykende Portretten van Kornelis Troost; en van een naader gelykenis kan ik my niet bedienen. Een Alchymist die dien Steen bezit kan door deszelfs hulp de Geesten bezweeren, in den ban doen, boeyen, kluysteren, plaagen, martelen, en om boodschappen laaten draaven op hun gekloofde hoeven; in 't kort, hy kan 'er mee speelen, gelyk als den Brusselschen Schermmeester speelt met het spadron, links en rechts, noests en dwars, en dat is al iets te zeggen. Daar wort gezegt, maar het heugtme niet by wie, want ik ben zo min textvast op myn Autheuren, als zommige Veelpraaters textvast zyn op de waarschynlykheyt hunner Vertellingen; doch daar wort gezegt, dat den Koning Salomon het konstje wel zo fix had als Doktor Helvetius, om dien steen te bereyden. Dewyl hy nu daar en boven zo ervaaren was in des Steens Eygenschappen, als de Rostuysschers geleert zyn in de Qualityten hunner gedresseerde Paerden, nam hy voor om alle de Gespenssen, van de Witte Vrouw af, tot aan alle de Kaboutermannekes inkluys, te incarcereeren ad vitam, gelyk als britsche kwaade Betaalers. Maar eerst liet hy een groote kopere Kuyp maaken, ontrent van omtrek als het Kleefsche woud, uytgezondert dat 'er anderhalve rynlandsche voet aan ontbrak; doch wie kan op anderhalf mengelen waters de quantiteyt Vochts van het Haarlemmer Meer begrooten. Die Kuyp was vry bultig, scheef en scheel, en echter wiert 'er een Deksel op gemaakt, dat 'er | |
[pagina 302]
| |
op sloot als een bus, en daar van denkt een zeker Zeeuws Spreekwoordenist dat het Spreekwoort is ontstaan; Daar 's nooit zo scheeven pot of daar 's een deksel toe. Toen dee dien Vorst een kuyl graaven al ommers zo diep als de besluyten der Staatkunde, en in die holte het hy die kuyp zinken. En nu zou het schaapscheeren aangaan, derhalve wielt de offensieve Armee der booze Geesten opontbooden, door de onbekende virtuyten des Filosofischen Steens, beginnende van den Generalissimus, en eyndigende met de Tamboers, de Lanspassaden en de Trosboeven, zo te voet als te paerde, op wagens en op karren, gezont en fris, kreupel en rad, waar door 'er geen een enkelt duyveltje overschoot om op het hoen te passen, of om de kelder waar te neemen. Zy hielden halte rondom die knyp, toen den Koning hun beval van rompslomp in dat kopere vat neerwaards te storten; het geen zy alle eenpaariglyk gehoorzaamden, alhoewel de meeste zo een leelyken toot trokken, dat men kon voelen en tasten, dat een onwederstaanbaar vermoogen grooter deel had in die Kloosterlyke Gehoorzaamheyt, als een ingeboore Goedhartigheyt. Flukskreeg dat vee den bout des deksels op het hooft, en toen verzegelde Salomon die kuyp met hetGa naar voetnoot* Leem der Wysheyt, een zeker 'tzamenmengsel dat met dien Koning in het graf is gedaalt, gelyk als de Glasschildery met de Broeders Krabetten van Gouda. Het is wel waar dat de Geleerden voorgeeven dat zy dat Leem der Wysheyt bezitten; doch het is niet meer als een voorgeeven, want dat hedensdaagsch Leem van naby getoest, heeft nog reuk nog smaak, daar in gelyk aan de uyt water gom en pypaarde valschelyk nagebootste Kreeftenoogen. Zo ons iemant mogt vraagen, Waar toe diende dat gevangen neemen en begraaven der booze Geesten? die zullen wy andwoorden, op dat de weerelt niet langer zou worden geinfecteert door dat gezwavelt kanaille, en op dat de Menschen mogten opluyken als Roozen, die reeds zo verslimmert waaren geworden door den dagelykschen ommegang met die Deugenieten, als die boozen zelve. Ha hoe lustig, rustig, vrolyk, bly en vry was den Mensch geduurende dat gevangen zitten der Gespenssen! Het | |
[pagina 303]
| |
gants Menschdom was zo gezont als een Karper; de Aarde brogt allerhande boomvruchten en moeskruyden voort, zonder dat 'er de boeren nog tuynders een poot om hoefden uyt te steeken; den Leeuw verslond geen schaapen, den Wolf verscheurde geen lammers, den Advokaat vernielde geen pleyters, den Geneesheer vermorste geen patienten, de jonge Nymfen ruineerde geen jonge Heeren door noodelooze Onkosten, of de bejaarde Coquettes kogten geen leelyk Aas van een Notarisje om, om haar getrouwe Minnaars op den tuyl te houden met vercierde Donatien inter vivos. In tegendeel scheen het Aardryk een Paradys te zyn, zo lang als die gebruyneerde booswichten in die kopere kuyp op het nachtslot zaaten. Maar wat geschiet 'er? na een byster lange reeks van jaaren, gelyk als de Koningryken van Meesters, en de Steden van Regeerders veranderen, stont 'er een Koning op die een Stad wilde stichten. De Fortuyn, die op die tyd een quaade buy had, liet toe dat men de stads fondamenten betrok ter plaatze daar die booze Spooken leyden opgeslooten. Het moet zyn dat zig Salomon had vergist in 'er een kleyn Spookje buyten te sluyten, dat zig gewisselyk zal hebben verschoolen onder den dop van een sluysse hazelnoot, toen zyn makkers moesten duyken, welk Guytje zig in 's Konings gonst zal hebben weeten te insinueeren onder de gedaante van een Dwerg, een gespuys dat dikmaals veel vermag by de Vorsten en by de Dames. Altoos den Koning verkoos die plaats, om 'er (het zyn 's Konings eyge woorden) een heerlyke, sterke, ja onwinbaare Stad te bouwen. Dewyl hy nu verschrikkelyke fondamenten dee graaven om 'er zyn zwaare muuren en torens op te bouwen, groeven de Pioniers zo diep, dat een van hun het aldereerst die Kuyp vol Duy**s kwam te ontdekken, (helaes! een slegte vond) welke knaap zig fluks verbeelde de Lukgodes by de tuyten te hebben, want hy eenige van zyn naakte makkers wenkte van te willen naderen, dewelke hy ten deelen door egyptische têkens, en ten deelen door onverandwoordelyke woorden te kennen gaf, dat hy des Duy**s ryk was geworden, en dat was de Waarheyt, dewyl hy een schat had ontdekt die le Thresor de St. Denis de loef afstak, maar dat was een Leugen. | |
[pagina 304]
| |
Helaes! wat een bedroefde schat was dat! O hoe zichtbaarlyk was den Hemel toen ter tyd verstoort tegens de Aarde! Wat tong, wat pen, is machtig om voldoende vervloekingen te uyten, of te schryven, tegens die doodelyke en alderongelukkigste Ontdekking? Waar toe wort den Mensch niet voortgezweept door de Gierigheyt, dat ziels en licghaams verderf? Het Goud is het Aas der Zonde, den Strik der Ziele, en den Haak des Doods. Den Wagen der Gierigheyt rolt over de vier navolgende raders der Ondeugden; Boersheyt, Lafbartigheyt, Verachting Godes, en Vergeetelykheyt des Doods. Twee paerden sleuren dien wagen voort, genaamt de Happigheyt in het neemen, en de Vasthoudendheyt in niet los te laaten. De Begeerte is den Koetsier, die onder het reyden dit airtje op zyn zweep klapt, Nooit los te laaten; en die stelling heb ik wel eer eens hooren beplyten in het Zwyns Malta, by een van die Akerorde doodgierig zo wel als doodmaager Ridder, die opentlyk beweerde; Dat hy grooter droefheyt gevoelde in eene Schelling te verteeren, als Vermaak in hondert Ryksdaalders op te leggen. Maar laat ons het Sprookje van de kopere Kuyp, en van de op hun verlossing staande Spooken vervolgen.
Tot toekomende Week, Leezer, By H. Bosch, is te bekomen Cl. Bruins aanmerkingen, op Otto van Veens Zinnebeelden der Goddelyke liefde, met 60. kopere Platen, als mede uitbreiding over honderd Zinnebeelden, en zyn ook eenigen op groot Papier te bekomen; in Octavo. Op heden word uytgegeven de Reizende Chinees, sesde Deel, waar agter is gevoegt een Register van alle ses Deelen, en zyn van de vorige vyf Deelen nog eenige Exemplaren te bekomen voor de Liefhebbers, voor 6 stuivers 't stuk. En is ook gedrukt Krispyn Muzikant, Blyspel; de Uitvaart van Mr. Andries, Ogier van de zeve Hooftzonden, met kopere platen. |
|