ven ranken in hun dronkenschap, die het Diogeens menschenplanting overtreffen. Minnaars troppen insgelyks na dat gevaarlyk Wynhuys 't zamengepaart met hun geliefde Harderinnen, op hoop van door het Circes Sap des Wyns die Zeedigheyt weg te spoelen, die zo lang een hinderpaal is geweest aan hun Geluk, op dat zy zonder leezen of bidden moogen toetasten, en een wederzyds Onderpant geeven van hun toekomende Genegendheden. Nuchtere Guyten wandelen daarna toe met dronke Narren, om die te verstrikken in het sluyten van een looze koop, die Knaapen bemantelen hun innerlyke Achterhouding met een deftig Gelaat, en zy uyten meer Leugens over een Vat Tabak, als Tavernier in zyn Reyzen Lasteringen uytbraakt tegens de Oostindische Kompagnie.
Maar bovenal snorren de jonge Heeren daar heenen, half te land en half te water gelyk als vrywillige Marynen, om aldaar de by de Ouders met zo veel gevaar, zorg en arbeyt, verzamelde Penningen te verquisten, en zig te verlustigen in de onbeschaamdheyt der ligtvaerdige Poessen, onderwyl dat hun belêdigde Vrouwen zig binnens huys over dat Ongelyk wreeken, en dikmaals by gebrek van een betere occasie haar tederste Gonsten wegwerpen op een Lyfknegt of op een Koetsier. Derwaards draaven de Wildzangers en de Wiewauwers om te stoeïen als groote Jongens, om te vloeken als Duyvelsteegs Pensionarissen, en om nog slimmer te bulderen, te guyven, en te baljaaren, als zo veele versch ontscheepte Oost- of Westersche Buytelaars op een Delfsche Kermis. Derwaards slurven de Zotten enkelyk om zig vol te zuypen, om de Overweegingen hunner voorige Zotheden uyt te boenen, om de Trouwloosheyt hunner Vrienden, de Ongetrouwigheyt hunner Wyven of Dochters, de Ongehoorzaamheyt hunner Jongens, de Fieltery hunner Bedienden, het links Gedrag hunner Minnaressen, en de Ondankbaarheyt des Weerelds, te vergeeten, en om het Geheugen der verleedene Quaaden te verdrinken in de tegenwoordige Wynen. Derwaards schoolen de Saletjonkers 't zamen om hun Verwaandheyt ten toon te stellen, de Gezondhêden van hun Maitressen te drinken, zig te beroemen over Hoepelroks verôveringen die zy nooit ondernamen, Schoonhêden te pryzen die zy nimmer beschouwden, over Tweegevegten te pocghen die