Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
niet Kupido was die my kon grieven. Alle die van een korte duur voorgaande Warmtens waaren alleenlyk de Uytwerksels van zommige aanprikkelende Vrydommen, Vrydommen die de-Natuur verkreuken voor het Tegenwoordige, en die onze Hartstogten rypen tot die mal zoete Gemeenzaam heyt, waar in ik als nog een Vreemdeling was, gelyk als Kussen, Drukken, Omhelzen, en al zulke Dartelheden, die losse Gedachten verwekken, ligtvaardige Begeertens baaren, de Tetten verwarmen, en een behaagly ke Kitteling' aan de Neyging der jonge Schepselen geeven, of nog zo onweetent of onnoozel. Doch nu gevoelde ik my schielyk in een geheel andere Omtrek die zo ver ging, dat ik met hem de gantsche Weerelt zou hebben willen rondom zeylen, al was hy maar een Scheeps pluymgraaf geweest; ook zou ik hem zyn Knapzak hebben nagedraagen als een simpel Musketier, gelyk als een Ketelappers Hond die zyn Meelters Maale nasleept. Ja hoe jong, hoe zeedig, en hoe ongeschonden ik ook was, echter zou ik hem op de minste naadering van eenig Gevaar onder myn Flenelle Onderrok hebben verstooken, om zyn Leeven te bergen. Ik was ongerust als ik hem niet zag, en ik was niet gerust als ik hem zag, uytgezondert als hy my een hartelyke Kus, of een vriendelyke Neep gaf, tusschea Deur en Dorpel. Hy vernieuwde zyn Bezoeken en zyn Verzoekschriften, zo dikmaals als myn Ooms Afweezendbeyt hem daar toe de Gelegendheyt verschafte; want myn Oom bewust dat hy een echte Zoon van Mars was, die Hondert Hoepelrokken bestormde tegens eene Stad, Waarschouwde my voor zyn verleydende Tong, die meer jonge Meysjes had overwonnen, als zyn Degen Vyanden had verslaagen. Doch beyde myn Ooms en Meutjes vrees was te vergeefs, want gelyk als een Mug aansnort op de ontstooken Kaers, begeerde ik my ook niet te laaten afwyzen voor ik myn Maagden wieken had zien, en voelen verzengen. In het Begin van de Lente (ha wat een gevaarlyk Saisoen voor een graage Maagd!) trok myn Meutje voor een dag a ses na de Buytenplaats van een Vriendin, en die Gelegendheyt greep myn Oom by het haair, om 's Ochtends een Beevaard na de Flesjes en 's Namiddags een Pelgrimasie te doen | |
[pagina 115]
| |
na den Doelen, welke dorstige Bevaarden aan myn Minnaar de Occasie gaaven, om myn Gehoor te kittelen met zyn Krygskundige Welspreekendheyt; en om my, of schoon van verre, een wonderlyken Indruk te geeven van dat verruk kent Genot, dat ik niet kende als door Droomen. Ondertusschen moet ik hem die Eer geeven dat hy my nooit Iet onzeedigs voorley, nog in Woorden nog in Werken, alhoewel ik t'zedert niet duysterlyk ondervond, dat het hem op die tyd aan een bekwaame Gelegendheyt haperde. Op die wyze vervolgde hy zyn Minnereyen, tot dat hy zo een volmaakt Conquest had geobtineert over myn Ziel, als ooit een doolent Ridder verkreeg over een betooverde Infante; of schoon hy my nog niet had gegrieft met zyn Lans, gelyk als een tweede Sint Joris, of uytgerekt op de grond neergevelt, als den Draak van Sinte Margriet. Om myn Leezer eens aan te toonen wat een schoon Man, en wat een dapper Rustbed-Kampioen hy was, in myn Oogen, zal ik hem slegts in het Graauw afschetsen, achtervolgens ik hem beschouwde langs de schemerende Blikken der Liefde, die de Voorwerpen onvolmaakt voorstelt gelyk als zommige hoetelende Konterfytsels-schilders. Ga naar voetnoot* Myn Galant voerde Tien duyzent Adonissen in alle de Trekken van zyn Tronie, en was altoos zo fluks als een jong Erfgenaam die juyst zyn Vader heeft ondergedompelt. Hy had veele opmerkelyke Daaden verricht als Student tot Leyden, en geen kleyne Wonderen uytgevoert in tyde van Vreede, zo dat Ieder Man voor hem moest schrikken, en Ieder Juffer hem moest beminnen. Daar was geen Bataille voorgevallen, t'zedert de laatste Peys, of hy had zig 'er altoos in het midden in gevonden, en alhoewel de Ruyters en Soldaaten al zo dik om en by hem nedervielen als afgeschudde Kroosjespruymen, echter was hy altoos kosteloos en schadeloos dien Dans ontsprongen. Hy en zyn Generaal sloegen de handen in malkander, en leyden hun Hoofden t'zamen, zo dat 'er geen Aanslaagen wierden geformeert waar in hy niet ruym zo veel deel had als zyn Generaal. | |
[pagina 116]
| |
Hy sprak nooit minder dan van Persoonen van het eerste Fatsoen, en den Prins van * * * en hy waaren zo groot als een paar Lintweevers. Den Staat had zo veel Achting opgevat voor zyn Persoon, dat hy alles kon verkrygen met eene Vraag, doch hy begeerde geen hooger Post als die van Vaendrig, voor dat hy een Vyandelyken Veldmaarschalk had gevangen genomen met eygen Handen. Nooit had hy zig onbekeft gedraagen tegens eenige Krygsgevangenen, maar die altoos Losgelaaten op hun Woord van Eer, Hy was gebooren onder de Invloeijing van het Gestarnte Mars, waar door hy een bovennatuurlyke Zucht gevoelde voor het Vegten, zulks dat hy meer verlangde na een snikheete Bataille, als na een snikheete Maaltyr. Hy had (den Hemel was 'er voor gedankt) meenig stout Man den hals gebrooken zo hier als daar, maar nooit zou hy een Droppel 's Vyands Bloed hebben gestort in koelen bloede. Hy was zeer gespraakzaam in zyn Ommegang, en by uytnemendheyt behaaglyk in alle Gezelschappen, en hy verzwolg Liever een Affront hoe het ook was, dan dat hy de geringste Onlust zou hebben veroorzaakt aan de Heeren of aan de Dames. Hy beminde een Man van een goede Opvoeding, doch hy haate een geleert Kaerel als de Pest. Hy was een Dood vyand van een Roomich katoliek, en hy zwoer dat hy zyn Religie zou handhaaven, of hy wou des Duy**s zyn, tot zo lang als hy gaapen of geeuwen kon. Hy verzette zyn Paruyk zo dikmals als een Mos hippelt van Tak op Tak, want hy kon geen twee Uuren aan een Stuk onder zyn Paruyk zitten loeren, als een Uyl in een Wilgeboom Zyn Licghaam was als een wasche Pop, en zyn Kleeders verstrekten een Model aan de Snyderistery. Zyn Tong was het Orakel, der Liefde, en zyn Persoon het Juweel der schoone Juffers. Ontrent die tyd dat de Minnevlam myn Zinnen ten naasten by verteert, en myn ontvonkte Ziel had verbrand tot Tondel, wiert myn Vaendrig geordonneert om na zyn Garnisoen te keeren, waar op hy my de navolgende Brief liet toekomen, en zyn oprecht Voorneemen te kennen gaf in deeze Termen. | |
[pagina 117]
| |
Diergeliefde schoonheyt.Alhoewel de Liefde zo eygen is aan een Officier, als de Haver aan een Paerd, of als jong Lamsvlees eygen is aan een Leeuw; echter is het Huuwelyk zo verschrikkelyk voor een Krygsman, als een Zweep aan een Aap, of als een Endje Dags verschrikkelyk is aan een Matroos. Alhoewel ik gaarn beken dat ik uw Schoonheyt bemin, dat ik verzot ben op uw Bekoorlykheden, en dat ik my vereert acht met uw Wederliefde, echter is het Huuwelyk, dat de Graagte der Liefdes Appetyt verstompt, en het Genot door Zorgen overzwaayt, geen Staat voor een Man die zyn Brood met de Spaa van zyn Degen opdelft, en die als 't de Noot vereyscht zyn Weg door zyn Vyanden moet graaven om een goed Middagmaal te bekomen. De Zeeluyden zyn als dol om dienst te neemen op de Hoepelroks Vloot van Hymen, en zy willen een Wyf hebben tot een vaste Kooi om op te rusten op hun te rugkomst, en om geeert te worden met de achtbaare Benaamingen van Man en van Vader; doch zo 'er niet zo veel Halvemaansdragers zyn gemaakt t' zedert de Scheepsbouw van het eerste Transportschip, als 'er t' zedert de laatste Vyf Eeuwen gedroogde Schollen en Scharren zyn geroost te Katwyk aan de Zee, dan zal ik het Heydelbergsche Wynvat uytdrinken tot een Rotterdams Barneveltje, en de Fortifikatien van Bergen op den Zoom opeeten tot een Ontbyt. Uyt dien hoofde zyn wy Land-Officieren al ommers zo benaauwt voor het Huuwelyk, als een raazende Kat af keerig is van varsch Water, en dat kan ons niemant ontleggen. Doch zo ik uw Ziel mogt hebben gekneed tot Medelyden, en ghy uw Persoon gelieft te betrouwen tusschen myn verlangende Bouten, zonder den Artykelbrief des Huuwelyks, zult ghy my zo een beminnelyk en zo een eerlyk Officier bevinden te zyn, als ooit een jonge Maagd uytkipte om het eerste Bloeyssel van haar Zuyverheyt aan op te offeren. Na dat wy wederzydsche Proeven zullen hebben genomen van elkanders wederzydsche Omhelzingen, en zo wy dan ondervinden dat onze Humeuren zo wel overeenkomen, als onze Licghaa- | |
[pagina 118]
| |
men, zal ik veel ligt my met 'er tyd gewennen aan het Huuwelyksspook, en voor of na, schoone Engel, is een en het zelsde. Indien ghy nu gelieft en uw durft betrouwen aan myn Zorg, verzeker ik uw, dierbaare Schoone, dat ik alles zal doen voor uw Persoon, wat een jonge Maagd kan verwachten van een jong Officier, redeiyker wyze. Ik heb van daag een Order ontfangen om my op Morgen te begeeven na Meenen of na Yperen, derhalven zo het uw lust om my te vergezelschappen op de hier voorens genoemde Voorwaarden, wil ik uw van deezen Avond verwachten in de Herberg van **, op de ***Gragt, tusschen zeven en acht Uuren, alwaar ik uw zal ontfangen met opene Armen, mer een oprechte Ziel, en met een gezond Licghaam, en als dan zulten wy een Overslag maaken van onze toekomende Reys. Ik verblyf in een ongeduldig Verlangen, Uw getrouwe Minnaar, N.N.
Die verbaazende Brief was een Donderslag op myn Ziel, en wierp myn achter over in een Leuningstoel, dood als een Pekelharig voor eenige Ogenblikken, doch eyndelyk zo veel Adem winnende als 'er vereyscht wiert om een diepe Zucht op te pompen, begon ik te overweegen, dat ik geen Reden altoos had om my zo te ontstellen, dewyl ik myn Minnaar kon bezitten als het my luste en geliefde, uytgezondert een kleyne Plegtigheyt die doorgaans volgt na de Toestemming, en die de Bies is waar mee het Hekken wort geflooten. Ik liet dan de Liefde en het Huuwelyk voor de vuyst hun Hart ophaalen in myn Boezem, maar de Liefde won eyndelyk een volmaakte Overwinning, door my wiskonstiglyk aan te toonen, Dat de Trouw niets anders was als een tier annisch Beslag, gelegt op de Scheeps-vrydom der Natuur, daar de Liefde in tegendeel een vrye Commercie vergunt aan een legelyk, en baare Havens open zet voor alle Natien. Ook noopte my de Liefde om te overweegen, Dat als myn Minnaar nors, koppig, en my wars mogt komen te worden, ik als dan zo wel op vrye Schaat- | |
[pagina 119]
| |
sen reed als hy, want dat die Spys die den Een walgde, een Lekkerny was voor een Tweede, zynde die Vrouw rampzalig die altoos moet geketent blyven aan een Man, daar zy vry zynde de kust en de keur kan hebben van Duyzent Liefhebbers. Daar en boven had ik eens hooren zeggen van een Persiaansche Zy weever, Dat de Vrybeyt en de Verandering de Ouders zyn van de Wellust, en met die Laaste Zinspreuk liet ik myn Sloepje in de ongestuymige Zee der ongeoorloofde Liefde afloopen. Daar op zakte en pakte ik myn beste Meubelen, doch met zo een Onsteltenis dat ik een paar Zakjes Ses d'halven van myn Meutje 'er by inpakte, zonder dat ik wist wat ik dee; en toen vloog ik onnoozele Duyf in de Klaauwen van myn Scharlaken Kuykendief, die my met dat Soort van een Verlangen zat op te wachten, dat uw den Echo des Weerelds beter zou konnen uytleggen, als een Troep Waarzeggende Heydinnen. Het is in het Vermoogen niet van een jonge Juffer om de Vervoering myns Minnaars uyt te drukken, zynde zyn Verrukking zo groot, en zyn Begeertens zo toomeloos, dat hy zig naauwelyks kon wederhouden van op dat Moment een Offerhande te maaken van myn Zuyverheyt, en ik moest boven myn Macht Worstelen om my te verdêdigen tegens dien meer dan Bataafschen Storm Na dat ik dan met een zwoegende Boezem en met bloozende Wangen de Zwakheyt van myn Sexe, en de Overgaave van myn verliefde Ziel had beleeden, en na dat ik openhartiglyk had bekend, dat ik my door en door kwam onderwerpen aan zyn Genade, gelyk als een Slachtoffer aan den Verwinnaar, ontfong hy die Aanbieding met Zuchten, met Traanen, en met een daar toe geprepareert Avondmaal, en dat gedaan zynde pakten wy ons in een daar toe bestelt Sleedje, dat ons zonder eenig ongemak transporteerde in zyn Logement. Wat zal ik nu zeggen, nog gaave jonge Maagden, en kan het zyn, nog onbezoedelde Jongelingen? Niets anders, zeg ik, dan dat ik een Juweel liet bederven in een Minuyt, waar mee Achtien Jaaren 't zoek waaren geraakt om dat op te queeken en te polysten. De Omschryving van die Nachts-Avontuur zou al te dartel zyn voor het heylig Gehoor der Jonge onervaare | |
[pagina 120]
| |
Maagden; en die Dames die de Verrukkingen der Liefde kennen zyn Wyzer in de Daad, dan myn Woorden die konnen maaken. Ik zeg dan maar alleenlyk dat ik een Zeker Iets genoot, dat de Lieve Ervaarendheyt ons kan doen smaaken, en geen Uytleggingen der Filosoofen. En nu had ik myn Afscheyd genomen van Vestas Zuyverheyt, en ik had myn Appetyt begonstigt met een overvloedige Maaltyd van Diones Lekkere Spys, eer dat het Feest nog eens was geheyligt; een Voorbeelt dat meer Nabeelden zal hebben als de Zeltsmoord van de Romeynsche Lukretia. Daagsch daar aan vertrokken wy na myn Vaendrigs Garnisoen, engeduurende die korte Reys leerde ik als een Exter alle de gewoonlyke Formaliteyten die 'er vereyscht worden om de Weerelt te doeken, en door te gaan als Man door Echt, en als Vrouw met Eere. Ons vriendelyk Dialect bestont uyt alle die Honingmaands Woorden die een verlieft Koppel kon verzinnen, Myn Lam, myn Liefde, myn Ziel, myn Oogen, en myn Harder en Harderin, was het Begin en het Eynde van ieder verliefde Uytdrukking, en niet anders als Liefde-Poppegoed, en aanprikkelent Gestoei, waaren de Tydkortingen des Dags, en de onuytspreekelyke Vermaaken des Nachts. Doch gelyk als alle des Weerelds Vreugden van een korte duur zyn, en de grootste Gelukzaligheden aan deeze zy des Olymps schielyk verdwynen, zo verdween dien gelukkigen Lusthof waar in ik het verbooden Ooft had gesmaakt op het schie-lykste uyt myn Oogen, en verliet my in het midden van duyzent nog grooter Zorgen, als alle die bedrieglyke Vermaaken ooit waaren geweest, die ik genooten had tusschen Slaapen en Waaken. |
|