Een Brief van een Fransch Heer aan zyn Maitres te Parys, gedateert uyt Monnik**in het Noorden.
Stel uw gerust, Madame Schoonoog, nooit zal of kan ik uw verongelyken tot Monnik**, want ik vind 'er geen Mannen om mee te spreeken, nog ik ontdek 'er geen Vrouwen om die een Dosis Doodzonde in te preeken. Al de Wereelt ziet me al hier aan voor een Hottentot, ik verstaa hun Spraak, en zy verstaan myn Taal niet; en voor zo veel als ik weet wenschen zy my na den Duy**, op 't Moment dat ik denk dat ze my een Kompliment maaken. De Koks zyn 'er zo ermbarmlyk, dat ik Honger om te barsten, en de Wyn is 'er zo gezwavelt, dat ik Dorst ley om te stikken, doch hoe min ik 'er van drink, echter kan ik altyds met myn Adem een Nachtkaars aansteeken. In 't kort ik verroest by gebrek van Exercitee, ik sterf by Verzuym van een Handvol Tederheyt, en ik leef zo vrolyk als een gecondemneerde Turk 's nachts voor de Paalspeeting.
Maar ik zou me maklyk troosten over de Ongezelligheyt der Heeren, kon ik me maar herhaalen op de Buygzaamheyt der Juffers; doch die zyn wandelende Yskelders, en zo koel van Constitutie, dat nog de Wyn nog de Liefde die kan ontdooyen. De Liefde, lieve Schoonoog bezit een algemeene Taal, verstaanbaar van Aspunt tot Aspunt; de Liefde heeft een Beurs in alle de Gewesten des Werelds, alwaar de beyde Sexen haare en hunne waren tegens malkanderen komen verruylen; doch die lieve Ruylebuyt schynt alhier onbekent, of ten minsten een Contrabande Koopmanschap te weezen. Ik kan hun door Tekens doen begrypen wat ik wil Eeten of Drinken, doch met de Taal der Oogen, nog met de Handgreep der Vingers, kan ik aan de Juffers geen Denkbeelt van myn Behoeftens indrukken. Nog onlangs begluurde ik myn Hospitas Dochter, een Meyd zo blank als Zaan, en ik bekeek haar met dat quynent Air dat zo verstaanbaar is by de Parysche Sexe, en daar op verbeelde zy haar dat ik de Koorts kreeg, en zy zond flukx om een Barbier, die my met Duy**gewelt dreygde te laaten. Ik greep haar op een andere tyd by haar witte Poot, en een Glas Wyn in myn hand hebbende zey ik verstaanbaarlyk kromtongende, De Gezondheyt van uw Inklinatie, Saartje, en daar op knikte zy met haar blin-