Nieu liedt-boeck ghenaemt Der minnaers harten jacht ofte de Groote Aemstelredamsche rommelzoo
(1627)–Willem Dirckszoon Hooft, Jan Jansz. Starter, Jacob Westerbaen– AuteursrechtvrijOp de stemme: Alst begint.
HEndrick sou uyt vryen gaen,
Wat een Vent is Hendrick,
Hendrick had sijn Palsrock aen,
Wat een Vent is Hendrick,
Hendrick leeft in swaer doleur
Om sijn alderliefste fleur,
Elleboghedy
Wat een Vent is Hendrick.
Hendrick had om Koeck geweest
En om soete Vijghen,
Hendrick was soo seer bevreest,
Hy docht zijn Moer sou kijven,
Want ick heb mijn ghelt verteert,
Met de Meysjens om den heert
Elleboghedy
Wat een Vent is Hendrick.
Hendric quam voor sijn liefs deur
En hy bestont te vraghen,
Hy zey mijn alderliefste Fleur
Zout ghy het dorven waghen,
Om met my te bedt te gaen,
Ia zey sy de koop is ghedaen:
Elleboghedy
Wat een Vent is Hendrick.
Hendrick op het bedde lagh,
En hy dacht van binnen,
Wat sal ick dese langhe nacht
Met mijn Lief beginnen,
Hendrick docht ick weet raet
Ick salse gheven eenen praet,
Elleboghedy
Wat een Vent is Hendrick.
Hendrick gaf sijn Lief een zoen,
Hy kost hem niet bedwinghen,
Hy zey schoon Lief wat sal ick doen
Ick moet een deuntjen singhen,
Een deuntjen singhen van de Min,
Hey daer ist weer uyt mijn sin,
Elleboghedy
Wat een vent is Hendrick.
Smorghens vroegh het worde dagh,
Hendrick hem bezinden,
Of ick nu mijn afscheyt nam,
Van de schoone Goddinne,
Hendrick sprack op het lest,
Lief ick heb ghedaen mijn best
Elleboghedy
Wat een Vent is Hendrick.
Eer dat Hendrick oorlof nam
Van de schoon Ionckvrouwe,
Of hier nu een Kint af quam,
Wie sal dat nu houwen?
Laet ons werpen kruys of munt,
Sien wat de Fortuyn mijn gunt,
Elleboghedy
Wat een Vent is Hendrick.
Oorlof Princesjes schoon
Fleur van alle Vrouwen,
Mocht ick krijghen sulcken loon
Van mijn Lief ghetrouwe,
Al heeft Hendrick dat ghebreck,
Denckt t'is een Cappoen, een Geck.
Elleboghedy
Wat een Vent is Hendrick.
|
|