| |
| |
| |
[III]
Shanghai, Semarang, Stockholm, Nagasaki
Curaçao, San José, Acajuicilla
Overal gaat er een kamer open
voor twintig zilveren peseta
Op een nacht dat de zeeman aan Spanje voorbijvoer
klopte hij aan de kapiteinskajuit
En de deur sprong open, maar er was niemand
dan de dood, die keek een patrijspoort uit
En achter den dood was het helder groen water
zoo licht als de oogen van Mária
De dood stond daar om uit te rusten
want hij kwam van Mária Lécina
Wie in de hel zijn hart heeft verloren
die kijkt de dood niet eens meer na
Die is eeuwig verdoemd een lied te hooren:
| |
| |
Er staat een wit bed in iedere kamer
daar slaapt men zoo diep als in den dood
Maar het geeft niet met wie men ook mag slapen
het is nooit voorgoed, het is nooit de dood
En toen de zeeman langs Spanje terugvoer
vroeg hij naar Mária Lécina,
en niemand wist meer waar Pepita woonde
te Cadiz, Huelva of Granada
Maar er was een witte doek aan komen drijven
op de rotsen voor Valencia
En men had de witte zeehavik zien kijven
op de golven voor Villajoyosa
In alle havens hoorde hij zingen
En de zwarte zeezwaluwen scheerden de zeeën
van Finisterre tot Negreiga
| |
| |
In iedere kamer hangt een spiegel
wanneer men zich te wasschen staat
Men ziet daarin een gezicht, en daarachter
den dood die op iets te wachten staat
Maar er zong een engel aan Gods voeten
hoog boven de rotsen van Corsica:
God zal den zeeman wel vergeven
want God vergaf Mária Lécina
Ja, God zal den zeeman wel vergeven
gelijk hij Mária Lécina vergaf.
Want Petrus zelf, staat er geschreven
verloochende hem op zijn gang naar het graf
Er is geen vrede in een menschenleven
niet in Cadiz, Huelva en Granada,
wanneer hij niet afrekent met zijn leven
| |
| |
En eens dat zij voor Averia lagen
op een Zondagmorgen bij bladstil weer
stond hij in een spiegelglad water te staren,
zijn eigen oogen zagen hem weer
Toen hij zich zag staan in dat helder water
- daar staat het water duizend vaam -
zag hij achter zich in dat helder water
een blinkenden witten hemel staan
En toen hij daar zoo stond te staren
in den diepen hemel onder zee,
kwam het water hem in zijn oogen schieten
en daarvan rimpelde de zee
En eensklaps scheen in dat spiegelglad water
diep onder zee voor Averia
een schip door de witte wolken te varen
met als boegbeeld Mária Lécina.
| |
| |
En toen hij opkeek naar den hemel
zag hij hoog boven Averia
een schip door de witte wolken varen
met als boegbeeld Mária Lécina
Geen mensch kan in den hemel reiken
Hij keek over het leeg water uit
De kapitein was aan wal gevaren
de statietrap, die hing nog uit
Hij ging de statietrap naar beneden
de treden liepen tot onder zee
De wolken spiegelden in het stil water
Hij liep langzaam door tot onder zee
Hij gleed langzaam tusschen de witte wolken,
daar scheen een lichte stroom te staan
Als 's nachts een visscherssloep van Catania
zoo voelde hij die diepe deining gaan
| |
| |
In die diepe deining haalde hij adem
in de wolken diep onder Averia
Daar staat het water wel duizend vadem
En toen de statietrap weer vrij was
kwam de dood uit de kapiteinskajuit
Hij liep de trap van de brug naar beneden
daar hing de statietrap nog uit
Hij liep langzaam de statietrap naar beneden
en keek over het leeg water uit
Hij zag den hemel staan in het water
Toen keek hij naar den hemel uit
Hij zag een witte zeehavik storten
uit duizend vaam lucht in duizend vaam zee
De hemel spiegelde in het water
Een witte zeehavik steeg op in zee
| |
| |
Een witte zeehavik stort in het water
Het water stort boven den dood omhoog
Een witte zeehavik stort in het water
Twee witte zeehaviken storten omhoog.
Toen keek de dood naar den lichten hemel
en hij rustte op die statietrap uit.
En de zwarte zeezwaluw scheerde de zeeën
Hij keek over het leeg water uit.
|
|