De weerwolf verlost.
Te Blitterswijck was eens een weerwolf. Wanneer hij des nachts uit weerwolven ging, hulde hij zich in een zwart haven wolfsvel, dat hem op klokslag van het middernachtelijk uur werd gezonden, en waarmee hij terstond moest rondzwerven. Eenige jonkmans wilden den weerwolf eens betrappen. Te dien einde gingen zij des avonds zijn huis binnen en zett'en zich om den haard. Het werd reeds laat in den nacht en niemand hunner sprak van naar huis gaan, de weerwolf echter zweette van benauwdheid. Het werd langzaam twaalf uur. De weerwolf wilde de deur uit, maar dit werd hem belet, men hield hem stevig vast, en wat hij ook deed, hij kon niet los. Op eens valt er uit den schoorsteen een groot wolfsvel op het vuur. Weldra was het vel verbrand, terwijl een heische reuk zich door het vertrek verspreidde. Toen er niets meer dan asch van den pels overbleef, riep de weerwolf: ‘Laat mij nu maar los, want ik ben Goddank verlost!’ Het huisje, waar dit zou zijn voorgevallen, is voor twee jaren gesloopt.
W. Hermans.